Anny Bert: B.O.B.

Hij had iets met vrouwen maar hij wist het zelf nog niet.

Noem het geen voyeurisme : daarom was het gat te groot. Bedelf je onschuldig zieltje ook niet direct onder vunzige gedachten en wilde fantasie ën waarvoor je vroeger nog, de dag voor een hoogdag, in de kerk bij een biechtstoel ging aanschuiven om al je afwijkingen toe te vertrouwen aan een vreemde pater, met een vreemde adem en met vreemde geurtjes die uit zijn pij opstegen.

Zulke kerkelijke feestdag was ook Hemelvaartdag waarop de Heer ten hemel steeg. Hij echter daalde neer, op een zaterdag die niet opgenomen werd in de liturgische kalender. Hij daalde neer van de 2e verdieping na 4 jaar wachten om zich definitief te installeren op de gelijkvloerse verdieping. Het terrasje waarop 5 polo’s en 2 broeken rekenden op wind om droog binnen in de kast te geraken, ruilde hij voor een grote tuin. Daarin konden gerust 50 polo’s en 20 broeken bij 5 Beaufort aan één grote waslijn het Zwanenmeer volgens B éjart uitvoeren. Maar wat doe je begot met zo veel broeken als je bent blijven doorverjaren tot een heel eind voorbij de 70..

Net voor zijn nederdaling van 2 hoog naar 0 plat, hadden houthakkers en snoeiers en klievers en slopers en zagers en gravers en knippers van een dichtbegroeide tuin een landschap gemaakt uit de Westhoek met kuilen en bulten die aan ’14-’18 deden denken. Alleen Willem Vermandere bleef nog weg om van Blanche en zijn peird te zingen.

De buurt, waaronder ikzelf ook parttime als groentenboerin was opgenomen, verwachtte elk ogenblik een oproep uit een politiewagen: Aandacht ! Aandacht ! Gelieve binnen 1’25’’de buurt te verlaten wegens ontploffingsgevaar. Een oorlogsbom van het type obus, ik herhaal : o-bus werd ontdekt onder de begonia’s van de bewoner !!!

De politie ging er natuurlijk van uit dat 1 en 2 hoog geen begonia’s in volle grond konden gedijen. Daar gedijen alleen maar 5 polo’s en 2 broeken.

Toen hij nog uit de hoogte, als polo’s en broeken dat toelieten, een unieke kijk had op mijn moestuin, volgde hij het groeiproces van radijsjes en cresson, van selder en sla. Geen zaadje mocht het vertikken aan de oppervlakte te komen, of hij had gezien dat er niets te zien was.

Beloofde de oogst goed te worden, dan trok je altijd welgezind naar je tuin, op de tonen van “En als wij marcheren” zoals vroeger bij de jeugdbeweging. De nacht was zacht geweest en ’s morgens was er een heel klein beetje regen gevallen. Het zou weer mooi zijn om te zien, dat kleurenpalet met die bruine vette aarde, dat prille, pittige groen van jonge plantjes, het bordeaux van premature rode biet, dat stralend geel van die verdomde pisbloemen, afgewisseld met zilveren, glimmende slierten sporen van godverdomse slakken.

Het weerzien was weer hartverwarmend. Je voelde je meteen een begenadigde tuinbouwster, opgegroeid in de Nieuwstraat met uitzicht op de gevels van Moeder Marie en op huizen met een koertje of een tuintje model schaamlapje.

Voor die jonge sla moest je dringend wat doen want poezen met hardnekkige constipatie hadden zich de ogen, de kattenogen, uit de kop geperst om er toch maar die droge stompjes uit te krijgen.

Net toen je je bukte om te zien wat er tussen je selder was gebeurd, was het daar, h ét, het onbekende en het kwam van boven. Zou Bernadette Soubirous met dergelijk geluid door Moeder Maria in Lourdes zijn gecontacteerd ? “Laat de stem van je geweten spreken” had je ooit geleerd. Zou ze dat zijn ?

“’t Wil precies goed mee!” klonk het.

De stem kwam niet uit Lourdes van de grot, wel van Verona van het balkon waar Romeo de land- en tuinbouw sponsorde met aanmoedigingskreten als “’t Wil precies goed mee”.

Soms bleef onze balkonscène miniem en dat had alleen verband met de wind en met de trein. Als je op een vraag of een opmerking uit de ruimte eerst moet wablieft zeggen, daarna “Hoe zeg je ?” roepen en direct daarop : Ik versta je niet, zeg het nog eens, dan bloedt zo ’n gesprek dood   zeker als die conversatie af te rekenen heeft met een duidelijk niveauverschil.

Van een megafoon wilden we geen gebruik maken. Dat zou alleen maar oneerlijke concurrentie betekenen voor de geluidsoverlast die van Rock Zottegem over onze selder wordt verstoven en we willen Kurt De Loore niet tegen de rode borst stoten, hij niet, Romeo,daar boven  noch ikzelf, Julia, op de begane en bewerkte grond. Trouwens, radijsjes hebben een mateloze afkeer van een teveel aan decibels.

De ’t wil-goed-mee-gesprekken bleven stilaan achter want de rijke oogst komkommers naderde een beetje zijn eind. Ik had met gulle hand mijn hele buurt duidelijk gemaakt dat komkommers bij het ontbijt het beste was dat Montignac ooit had aangeprezen en diezelfde buurt ook warm gemaakt voor komkommersoep die zelfs met een hapje minder in staat bleek de broek op te houden. Van 2 hoog kwamen allang geen yells meer want daar was iemand begonnen met inpakken en weggooien.

De winter kwam en een staatsiebezoek aan mijn groententuin was er niet meer bij.

De afdaling van 2 naar gelijkvloers is intussen voltrokken. Staren naar de hoogte zoals de apostelen deden op Hemelvaartdag zit er niet meer in.

Bieslook en pijpajuin, zo genoemd omdat die oogt als pijpjes, eikenblad, zo genoemd omdat het blad gelijkt op dat van de eik en ook cresson en radijs zijn er al terug en ook mijn buurvrouw Marleen met haar vergiet voor jonge groentjes, zo genoemd omdat haar ouders Marleen liever hoorden dan Geneviève.

Ook de klassieke vrouwenbabbel “langs de draad” is er terug, hoewel het nog steeds een gemaskerde babbel is.

We hebben het over de koude nachten hoewel zij nochtans geen weduwe is. Daarna volgen de faillissementen, de sluitingen, de leegstand en de verkopingen en naadloos, niet geluidloos, schakelen we over op de sterfgevallen. Juist als de echtscheidingen aan bod komen, is er die stem. Stef Bos is het niet want die zou zingen, niet spreken “Die kwam niet uit de hemel, die kwam niet uit de hel. Die stem kwam uit…”

Hakkers en snoeiers en knippers hadden in de haag een gat achtergelaten, niet zo groot, niet groot genoeg om er met het ganse gezin doorheen te staren naar worteltjes en spinazie, echter groot genoeg om er met één hoofd naar eikenblad en peterselie en naar twee taterende buurvrouwen te kijken.

De man die ik steeds in kikkerperspectief zag, staat daar plots voor mij, het hoofd als in een antieken ovalen kader, niet in goudkleurig hout maar in buxus of taxus. Het is Bob, de afgedaalde buurman. Hij lacht ons allebei toe en vraagt : Hoe gaat dat hier?

Hij is ons te vlug af want wij wilden hem dat ook vragen, nu daar hier is geworden.