Oosterzele had centrumfunctie in 19 de eeuw

Oosterzele had vanaf begin 19 de eeuw een centrumfunctie. De gemeente bekleedde een belangrijke administratieve functie in de bestuurlijke reorganisatie begin 1800. Oosterzele werd de zetel van een kanton, het kreeg een Vredegerecht en ook een afdeling van de ‘gendarmerie’ kreeg er een vaste stek. In 1919 werd de dekenij Oosterzele opgericht. Tot 1970 was Oosterzele de hoofdplaats van het gerechtelijk kanton en zetelde het vredegerecht in het gemeentehuis. Nu is het gerechtelijk kanton in Merelbeke, dat een vredegerecht organiseert voor de gemeenten Gavere, Melle, Oosterzele en Merelbeke. Op prentkaarten begin 1900 zie je nog hoe het inmiddels afgebroken oud- gemeentehuis en vredegerecht er uitzagen. Later werd het een caf é. In 1855 werd de bovenverdieping op het gemeentehuis bijgebouwd om er het Vredegerecht te vestigen. Op 20 mei 1899 werd de aanbesteding bekend gemaakt voor het nieuwe gemeentehuis en vredegerecht. De werken werden geraamd op 30.000 frank. Het gebouw maakte zo’n indruk dat de Oosterzelenaars het smalend ‘ons stadhuis’ noemden.

Tot 2003 was Oosterzele de hoofdplaats van het kieskanton, nadien werd het Merelbeke. Maar in de   eerste helft van de 19 de eeuw ging een ruim deel van de Oosterzelenaars nog zwaar gebukt onder armoede. Een samenleving die voor 70 à 80 procent bestaat uit mensen die rond de grens van het bestaansminimum leven. Velen blijven afhankelijk van de ‘Armendis’, vanaf 1925 wordt het de C.O.O.   (Commissie Openbare Onderstand, het afschuwelijk woord ‘Onderstand’ houdt tot 1976 stand), nu het O.C.M.W. (Reporter 17b, foto’s en repro Danny De Lobelle)

De meeste boeren hadden het moeilijk in de 19 de eeuw. Vreemde granen en voederstoffen waren nog onbekend. Het koren dat op de magere akkers geoogst werd vooral gebruikt voor het bakken van brood. Naast brood waren de aardappelen van levensbelang. Maar in die tijd waren de aardappelen slecht bestand tegen ziekte. In jaren van overvloedige regenval rotten de meeste aardappelen. Het leidde in die jaren tot schrijnende armoede. Kantwerkscholen werden opgericht: in Balegem (1845), Oosterzele en Scheldewindeke (1855). Veel werklieden konden geen werk vinden. Voor de ambachten was het eveneens een moeilijke tijd. Ze waren al blij dat ze in de winter bij de boeren mochten dorsen. Met de vlegel. Varkens voor de markt werden er bijna niet gemest. Wel één of twee voor eigen gebruik. Het was op vele plaatsen van ‘s morgens tot ‘s avond pap. Soep kwam in die tijd weinig op tafel. Men had geen soep om vet te maken. Als de aardappeloogst goed gelukt was, werden er ‘s morgens ook al patatten gegeten. Het doet ons denken aan ‘De Aardappeleters’, het schilderij van Vincent Van Gogh dat hij maakte in 1885. Een boerenfamilie zit aan tafel voor een eenvoudige aardappelen maaltijd. Het geeft de realiteit van het harde boerenleven weer. De saus was meestal smout met water. Smout werd uit koolzaad geslagen. 160 jaar geleden werd er voor het eerst olie geïntroduceerd en kwamen lucifers in omloop. Men leurde er zelfs mee. Er waren ook nog geen stoven. Men moest koken en vuur maken met hout en turf. Veel boeren hadden een ‘turfkot’ en ‘assekot’. De as werd bewaard als meststof voor de akkers. Iedereen had bijna een oven en bakte zelf zijn brood. Medio 19 de eeuw telde Oosterzele nog 505 landbouwbedrijven.

Dankzij de spoorlijn 122 Gent — Geraardsbergen, die op 5 januari 1867 officieel geopend werd door de spoorwegmaatschappij Chemin de fer de Braine — le- Comte à Gand, kwam Oosterzele geleidelijk de armoede te boven. Met het spoorwegknooppunt Zottegem begon een grote economische vooruitgang. Een deel van de Oosterzelenaars spoort naar Frankrijk of naar het Waalse steenkoolbekken waar hard moet gewerkt worden in suikerfabrieken, steenbakkerijen, grote boerderijen (de campagne), mijnen, . Anderen vinden werk in fabrieken van Gent, Zottegem, Wetteren. Zelfs voor WOII worden kleine landbouwexploitaties gecombineerd met een buitenhuisactiviteit. Na WOII komt de maatschappij in een stroomversnelling terecht. Het zal leiden tot de ‘golden sixties’. Nooit kende men zo’n vooruitgang. De combinatie keuterboer — arbeider en zowat alle traditionele ambachten gingen voor de bijl.