Curieuzeneuzemosterpot: springlevend dialectwoord

albert-schrever-1

Column, 21/04/2017 – Wanneer kinderen al te nieuwsgierig zijn en vervelende vragen stellen krijgen ze vaak (een gedeelte van) de toenaam “curieuze(neuze)(mosterpot)”, een dubbele samenstelling waarvan iedereen begrijpt wat ze betekent. Toch lijkt het ons de moeite even dieper in te gaan op die nogal lange samenstelling.  

In verscheidene dialecten volstaan de eerste twee woordstukken “curieuzeneuze” om een nieuwsgierig iemand te typeren. Zoals veel andere samenstellingen is “curieuzeneuze” een compositum waarvan het laatste deel een in het daglicht gesteld kenmerk van het of de genoemde plastisch aanduidt: -lap, -zak, -neus, -pot… We hebben echt niet veel uitleg nodig om te begrijpen wat -lap suggereert in toenamen als smeerlap, vetlap, zatlap… Even pejoratief is -zak in dikzak, lamzak, papzak, rotzak, vetzak, vuilzak… al is dit niet het geval in gelukzak, goedzak…

Curieuze neus

Ook het zelfstandig naamwoord -neus kan dienen om een hele persoon te typeren: langneus, snotneus, drupneus, wijsneus, speurneus… en curieuzeneus. In al die samenstellingen verwijst het zintuig van de reukzin naar zijn letterlijk uitzicht (lange, snot- of druipneus) of naar figuurlijke eigenheden van de persoon aan wie die neus toebehoort: iemand die wijs is, speurzin heeft of nieuwsgierig is. Dit laatste is zeker ook figuurlijk het geval in de bekende uitdrukking: “Hij steekt overal zijn neus in”. Omdat de neus zowat als de antenne en het symbool van een nieuwsgierige wordt beschouwd krijgt dit woord ook het kenschetsend adjectief “curieus”. Die samenvoeging komt o.m. voor onder de vorm “curieuse neuze: die zeer nieuwsgierig, onbescheiden is” (Gent), “kerjeuzeneuze: hee lnieuwsgierig persoon” (Oosterzele) ” “kerjeuz-neus: nieuwsgierig iemand” (Asse), krejuizenuis: zeer nieuwsgierig iemand” (Brussel), “curieusche neus; vraagachtig” (Ronse), “curieuscheneuze: nieuwsgierige (man of vrouw)” (Kortrijk), kreuzeneuze (Lokeren), krejezenees (Okegem)… Hoewel we “curieuze neus” niet aantreffen in van Dale is het niet onmogelijk dat daar wel eens verandering in komt. In de roman “De Geruchten” (Amsterdam, 2000, pag. 54) van Hugo Claus spreekt postbode Edmond Staelens volgende woorden uit die dit dialectwoord ooit misschien tot het Algemeen Nederlands zullen optillen: “Ik ben, ge kent mij, nogal nieuwsgierig van aard, onze Mariette noemt mij Edmond de kurieuzeneuze…”

In Frans-Vlaanderen is “e kurieuzeneuze lik e berestèèrt” geen verwijzing naar een persoon maar het nietszeggend antwoord op een vraag als “Wat gaan we eten?”

Curieus, kerjeus, carieus en corieus

De spelling “kerjeuz-neus” biedt ons de kans erop te wij-zen dat het woord “curieus” in Groot-Geraardsbergen op nog minstens drie andere wijzen wordt uitgesproken. Naast de vorm “curieus” die de originele Franse uitspraak het meest respecteert spreken sommigen het woord uit als “carieus”. Zoals we dat al vaker zegden krijgen woorden met het accent achteraan heel vaak een voortonige -a- zoals bagijnhof <begijnhof, harloge <horloge, madulle <medaille, gaweir <geweer, sarieus <s érieux, Machiels <Michiels, carieus <curieus, saldaat < soldaat… In sommige gevallen wordt de reeds bestaande -a- in de eerste lettergreep vervangen door een voortonige -o-: possensje <patience, koreel <careel, goreel <gareel, vodrons <vaderons, potternoster <paternoster, potroon <patroon (in snit), toebak < tabak… Op die manier hebben we ook een verklaring voor de uitspraak “corieus” zoals we die hoorden in o.m. Onkerzele en Atembeke ipv curieus/carieus/cerieus. In de vorm cerieus/kerjeus werd de heldere klinker uit de eerste lettergreep verzwakt en vervangen door de neutrale sjwa, de -e- van “de, het..”

Curieuze mosterpot

Sommige dialecten voegen het adjectief “curieus”, het eerste stuk van de reeds besproken eerste samenstelling, bij de tweede samenstelling “mosterpot”. Zo krijgen we o.m. “ne curieuse mostaardpot: een nieuwsgierig persoon” (Gent), “kurieuze mostaadpot: nieuwsgierig iemand” (Asse), “ne kerjeuze mostoetpot: nieuwsgierige man of vrouw” (Gooik), “krieuze mostotpot: nieuwsgierig mens” (Aarschot), “kurieusche mostor(d)pot: een buitengewoon nieuwsgierig mensch (man of vrouw)” (Zuid-Oost-Vlaams), kerjuizenuize mostoedpot (Halle)… Ook van Dale neemt “curieuze mosterdpot” op in de betekenis: een nieuwsgierig mens.

We zagen reeds dat de woorden -lap, -zak, -neus… kunnen worden gebruikt als “pars pro toto” (= deel voor het geheel) en in samenstellingen kunnen verwijzen naar de hele persoon. Ook met het pseudosuffix -pot kan dit het geval zijn. Aangezien -pot in woorden als moospot (= morspot), grolpot, vetpot, zaagpot… op een kenmerk van een hele persoon slaan zal dit ook wel het geval zijn met “ne vieze mostaardpot: een zonderling, grillig mensch” (Gent). Dat dit woord blijkbaar tot de verbeelding sprak leiden we af uit het door de Oost-Vlaamse volks- en taalkundige Isidoor Teirlinck geciteerde kinderdeuntje:

Roebedeboe mijne mostor(d)meulen,
Roebedekoe mijne mostor(d)pot.
Curieuzeneuzemosterpot

We vermoeden dan ook dat de meeste dialectgebruikers, wanneer ze het woord hanteren, aan een mosterdpot (of is het een pot mosterd?) denken hoewel die er, zoals zal blijken, niets heeft mee te maken. We noteerden “kerjeuzneuzemostaadpot: ontwijkend antwoord op al te nieuwsgierige vragen” (Asse), “kerjeze-nezemosterdpot: wie van alles en nog wat wil te weten komen” (Ninove), “krieuze neuze mosterdpot: nieuwsgierigaard” (Lierde), “krejuizenuizemostotpot: zeer nieuwsgierig iemand” (Brussel), kurieuzeneuzemosterdpot: opvallend nieuwsgierig persoon (Mechelen)…

Dat mosterpot hier niets van doen heeft met mosterd zien we bij Amaat Joos die in het Waas dialect een verklaring gaf voor de toenaam “muisterpot: die alles doorsnuffelt” waarna hij ook een omschrijving geeft van het werkwoord “muisteren: zoeken, snuffelen”. Joos wijst erop dat “muisteren” vaak tezamen wordt gebruikt met “snuisteren” omdat die “gepaarde woorden” nagenoeg hetzelfde betekenen. In zijn woordenboek over het Oost-Vlaams vertaalt dr. Frans Debrabandere het werkwoord muisteren eveneens als snuffelen en nauw verbonden met snuisteren. Ook Kiliaan (1599) omschrijft muysteren als “perscrutari (= doorzoeken, doorsnuffelen), inquirere (= opzoeken), indagare (= opsporen)”. Uit dit alles leiden we af dat het woord mosterpot eigenlijk ontstaan is uit het woord muisterpot waarin de afleiding van het werkwoord “muisteren” wijst op een zoekend, snuffelend, nieuwsgierig persoon.

Muisterpot

Zoals de boven geciteerde samenstellingen moospot, grolpot, vetpot, zaagpot… verwijst ook “(ne vieze) mostaardpot: een zonderling, grillig mensch” naar een bepaald kenmerk van een persoon. Dankzij Joos weten we dat de geciteerde toenaam “muisterpot” iemand betreft “die alles doorsnuffelt” en dat mosterpot dus niet van doen heeft met de sterk prikkelende kruiderij.

In die context vermelden we de lichtjes verschillende versie “curieuzeneuzenosterpot” die een stadsgenoot destijds hoorde telkens wanneer zijn moeder er hem op wees dat hij te nieuwsgierig was. De vorm “-nosterpot” kan erop wijzen dat er geen betekenisverband werd aangevoeld met “-mosterdpot” al beschouwen we hem veeleer als een assimilatie waarin van elkaar verschillende medeklinkers worden gelijkgemaakt zoals dat ook gebeurde in Humegem <Hunegem, machiem <machien, laulier <laurier, gerarium <geranium, -neuzemosterpot/neuzenosterpot…

Plastische varianten

Over allerlei andere varianten van “curieuzeneuzemosterpot” staan interessante gegevens te lezen in het “Woordenboek van de Vlaamse dialecten” (Tongeren, 2005. Deel III, Aflevering 4: Karakter, pag. 341-345) van Tineke De Pauw en Magda Devos. Uit de reeks toenamen beginnend met curieus voor nieuwsgierige mannen citeren we curieuze beest, bek, pint en curieuzepot en verder nieuwsgierige neus, nieuwsgierige tap, nieuwsscheet, snof, snuf, snuffelgat, snuffelkloot, snuffelpot, snuifneus, tongpeller… Ook voor de vrouwen zijn er veel plastische bijnamen die beginnen met curieus/curieuse: ding, wijf, bet(te), fiete, gisp, klink, kont, liezebet, teef, teut, tink, trien… In de reeks toenamen beginnend met nieuwsgierig(e) vonden we aagje, ding, wijf, bet, taart en teef. Naast snuffelkert is er ook nog snuffelkont…

In van Dale troffen we nog een plastische, schertsende krachtterm aan: sapperdemallemosterdpot. We twijfelen er geen ogenblik aan dat ook aan die samenstelling een reeks taalkundige beschouwingen kan worden gewijd.

Op internet ten slotte troffen we toevallig een adres aan met de naam “curieuzeneuzemosterdpot”. Het loont de moeite te lezen en te bekijken wat dit brengt.

Albert Schrever