Anny Bert: Telewerken

Ze hadden elkaar in Gent leren kennen, een Overpoortvriendschap die met de studiejaren rijpte tot liefde. Hij ging voor haar niet enkel door de Gentse binnenstad naar haar kot maar ook door het vuur voor haar. Na haar studies moest ze echter terug naar het verre Limburg en hij naar het dichte Balegem maar hun liefde hield stand. Ze overbrugden de uithoeken met een huwelijk want ze wilden eeuwig bij mekaar zijn. Ze waren heel gelukkig en werden nog gelukkiger met een eerste kindje dat na 3 maanden zwangerschap in een duidelijke echo vroeg of haar broertje ook mocht meekomen. Ze werden de gelukkigste ouders van een tweeling en twee jaar later werd nog een zoon geboren, 4,950 kg, Joachim maar die om praktische en overduidelijke redenen veelal Jo werd genoemd. Jo, doe dat niet ! Jo, leg dat neer ! Jo, bijt in je koek en niet in je zus !

Het paar bleef allebei werken want oni, de zus van onisoitquimalypense, was al met pensioen als kleuterleidster, en samen met opi zorgden ze wel voor het trio. Driewerf hoera voor oni en driemaal voor opi die zich stiekem door de kleintjes pepe liet noemen. Hij had altijd voor Shell gewerkt en vond “opi” zoiets als een merk voor olie. Hij trok dus in een eenmansactie ten oorlog tegen de onbestaande concurrentie zonder er zich van bewust te zijn dat hij de kinderen voorbereidde op een dubbelleven later als volwassene.

Het paar was volkomen gelukkig, hij als Beer of Beertje, zij als Bolle.

Tot Covid-19 er anders over besliste.

Zijn auto blijft op stal. Haar auto blijft op stal. De kinderen blijven ín de stal.

Ze werken voortaan allebei thuis want teleworking is een feit. Oni en opi blijven verweesd achter IN quarantaine wat anders is dan IN de Provence of IN Kusadasi. Maar elke dag mogen de kindjes hun telegrootouders zien, zonder ze echter te kunnen aanraken, zonder de zoentjes van oni en de brede schoot en omvangrijke Duvelbuik van opi.

Beertje, pak jij eens een washandje om de kindjes een beetje proper te maken ? Ze zitten nog onder de choco. In de Begonialaan 22 zullen ze al zitten wachten om te skypen !

Nee, Bolle, ik ben bezig ! Kan jij dat niet doen ?

En ik ben pannenkoeken aan het bakken om ze wat rustig te houden straks !

Moet je dat nù doen ?

Ja, dat moet nù ! Of zou jij het doen als ze in hun bed liggen ?

De troetelnaampjes zijn plots ook in lockdown gegaan. Hij werkt verder. Zij bakt verder. De grootouders wachten verder op de doortocht van hun digitale kleinkinderen.

Ze installeert het drieluik aan de tuintafel, elk met eigen plastic bord en beker, zonder mes of vork, met de grote bus poedersuiker in het midden naast de doos met vochtige doekjes. Ze laat een stoel vrij voor hun gemeenschappelijke engelbewaarder want die draait de laatste dagen overuren, en dat zonder dienstencheques. Voor lopen en joggen kan de mama de deur niet meer uit maar dat compenseert ze ruim met haar tussendoortjes : een sprint de trap op naar de kamer van Jasmijn, een ruimte die nu haar werkterrein is want het bureau beneden is voor hem, je weet wel, de vader. De dochter hebben ze met bed en al verhuisd naar de kamer van Adriaan, de tweelingbroer. Die was met de nieuwe infrastructuur niet in zijn sas, wel in zijn wiek geschoten.

Tijdens het sprinten schakelt ze over op hogere wiskunde en ze berekent vlug : ze zijn uitgehongerd, zagen al lang om pannenkoeken, ze nemen er elk 3, maakt toch 20 minuten, ruzi ën nog eens 10 minuten voor de strooibus, Jo verkoopt Jasmijn een draai en die weent bittere tranen, Adriaan troost haar, 5 minutenlang. Ze neemt een vochtig doekje om haar plakkerig verdriet weg te vegen en daarna mag hij als oudste de drie blikjes Cola opentrekken. Ze drinken hun blikje leeg in 3 minuten want Cola is voor hen een godendrank die in tijden van corona plots niet meer zó ongezond blijkt.

Nog voor haar berekening af is, zit ze al geconcentreerd te werken want ze heeft een deadline : middernacht. Dat is het moment waarop één van de kinderen al vanuit bed roept : Mama ! Ik heb dorst !

Ze kan flink doorwerken want beneden in de tuin blijft alles stil. De zoete geur van versgebakken pannenkoeken heeft na een tijdje de vergrendelde vesting die vaders bureau is, bereikt. Hij zou geen nee zeggen als de mama een pannenkoekje of twee brengt, met zelfgemaakte jam want hij voelt zo stilaan iets opkomen als een hongertje, nog zulk woord uit de top-10 van domste woorden.

Maar ze komt niet, de mama niet, de pannenkoeken niet, de jam niet. Ze kan eindelijk eens doorwerken.

Hij gaat dan maar zelf op pannenkoekensafari.

Even later gilt iemand beneden aan de trap. Waar zijn de kinderen ? Bij jou, antwoordt ze stil, want ik zit boven. Maar ze houdt het bij een gemompel en ook dat kan rustgevend, therapeutisch werken.

Ze kijkt door het raam de tuin in maar ziet niets. Ze luistert maar hoort niets. Of toch. Ze lopen alle drie in de tuin bij de geitjes van Marcella, hun oude buurvrouw. Ze hebben alle drie een pannenkoek, of zijn het er meer, in de hand en trekken er stukjes af om aan de geitjes te geven. Mooi h é Michel ! Dat worden later steunende leden van Gaia.

Op de tuintafel staan drie lege plastic bordjes en in het midden is er dat sfeerbeeld : Stilleven met bord en kruimels. In één beker is nog een restje Coca, de andere twee zijn omgegooid en laten een speelplein achter voor bijen en vliegen.

Mama ruimt alles op, steekt de kinderen in bad en in bed en voor het donker is, repareert papa de tralie naar de vrijheid. Tot later, Marcella !

Na morgen komt weer een dag, zonder collega’s en een babbel bij de koffiemachine en met glijdende uren.

Thuis glijdt niets behalve een Adriaan, een Jasmijn en een Joachim.