Anny Bert – Exit: een kotmadam

Wat me opviel, was dat er zoveel lelijke mensen hun kot hadden verlaten maar ik was ook één van die lelijkerds —klinkt iets milder dan lelijkaard waar die “aard” zo sterk naar boven komt- bij mij was het echter de eerste keer sinds 13 maart.

Dani ël vond dat ook want hij keek ze zo meewarig na dat hij me niet eens zag, ik een jarenlange klant van epauletten en ritsen en stikzijde in een onbestaande kleur. Hij zat op een stoel in het deurgat van zijn molen. Zelf was hij niet lelijk, hij oogde zelfs als de knappe molenaar in het sprookje van Grimm : “Bobijntje en Anco, de molenaarszoon” want Dani ël droeg geen mondmasker, ook dat niet dat hij nog steeds niet in zijn bus had gevonden. Misschien kón een vrijwilliger zelfs geen gratis masker leveren omdat een vogel zijn nest had gemaakt in zijn berghutbrievenbus. Of heet dat een tirolerbus ? Maar dan waren er in Zottegem en omstreken wel meer met een  tirolerbusvogelfamilie die nog op hun masker wachtten.

Ik had altijd kunnen vermijden het lelijke oude eendje te moeten uithangen door opgehokt te blijven vanaf 13 maart. Ik ging niet fietsen. Ik ging niet wandelen. Ik trok niet naar de supermarkt. Ik moest niet naar de apotheker want de man in de witte kiel altijd zonder kiel bracht mijn epo en mijn metadon naar huis, samen met mijn maskers. Ik moest mijn voordeur 2 maanden lang niet meer opentrekken om een pakje binnen te zetten van Bol.com, Fedex, PostNl voor de buren want die buren waren zelf altijd thuis. Ik liet me inspireren door Monopoly en naast-en overbuur kregen in hun brievenbus een envelop, een coronabudget, waarna ze met belgerinkel   2 blokjes gist en sojascheuten voor mijn deur deponeerden en bij hun thuiskomst mijn lopende rekening aanvulden.

En toen stond 27 mei op de kalender.

Ik had eindelijk beslist de veiligheid van het kot op te offeren aan de onveiligheid van de ongemaskerden die dan ook nog net ziek waren toen ze in de les metriekstelsel leerden hoeveel 1m50 is.

Ik had amper de deur dicht getrokken of een dametje, allang de piep voorbij, passeerde aan de overkant. Ze moest een kleinzoon-roboticaspecialist hebben want haar mondmasker bedekte nagenoeg haar hele aangezicht. En toch vond ze moeiteloos de weg. Haar nageslacht had de binnenkant allicht bekleed met censoren en tasters en radar en sonar.

Aan de hoek van de straat wachtte al een eerste dilemma : moest ik mijn mondmasker dragen om het zebrapad over te stappen en dan ook maar enkel op de witte stroken ? Ik geraakte onbestraft aan de trappen van de tunnel waarvoor men me al dagen en dagen eerder had gewaarschuwd. Ik klopte alle remmen toe om mijn mondmasker rond de oren te spannen en mijn handschoentjes aan te trekken, want, zegde men er toen bij, neem de leuning goed beet  vermits je brillenglazen direct bedampen als een frituur bij wintertijd en je belandt in het ziekenhuis, niet op de corona-afdeling maar op “Breuken en Kneuzingen”. Bovendien was elke trapleuning het favoriete onderduikadres van virussen, zeker die van een station, zekerder nog die van Bevegem waar tegen de volgende opstoot van de pandemie alle zuivere lucht in beton is gegoten.

Ik arriveerde heelhuids op het Stationsplein en toen voelde ik me voorgoed als de Titanic die elk ogenblik tegen een ijsberg zijn eigen ondergang kon uitlokken. De besmettingsijsberg kon ik vermijden maar ik moest maar wat verder moest ik toch weer mijn mondmasker omspannen, niet tegen het virus, wel tegen de zandstormen en de steengruislawines want bij De Buck was het voorgoed amen en uit met portretten trekken en met de herinneringen eraan. Want door het enorme stofgordijn kon ik toch een beetje zien dat het pand niet meer was te zien. Jazeker, het was wel wat sneu dat ik een antivirusmasker had gekocht dat nu gedegradeerd was tot stofmasker. Daarvoor had ik zelfs mijn fietsende apotheker aangesproken. Maar misschien mag elke Zottegemnaar binnenkort gratis, dat schrijf je zo : GRATIS, van onze burgervader en zijn schepenen een heus stofmasker in de bus verwachten. Zo rond Kerstmis, als de mei gestoken is boven wijlen Huize De Buck…

Toen we ons op 13 maart realiseerden wat er op ons afkwam, onzichtbaar, onhoorbaar, ontastbaar, een surrealistische wereld zonder bolhoed en pijp en de woorden : Ceci n’est pas une pipe, stelde ik die 27e  mei vast dat het surrealisme een andere vorm had aangenomen, wel zichtbaar, wel hoorbaar. Op de Markt gekomen, riep iemand van de overkant : ’t Is lang geleden ! Hoe is ‘t ?

Het was een mondmasker XXL, het was een donkerblauwe baseballpet, er staken benen uit en die eindigden in witte tenniskousen in sandalen. Dat kon dus alleen maar een man zijn. Goed, riep ik terug.Van 13 maart !!! Hij ondernam geen pogingen om dichterbij te komen want ik zou het toch op een lopen hebben gezet alhoewel je met een peperkoek, vegi groentenschijven, nectarines, druiven, pitloze, cocosmelk, alleen de melk, niet ook de boom, witloof, tomaten, wortelen niet zo erg nog op je Elodie Ou édraogo-benen moet rekenen.

In een minder gekend medisch tijdschrift las ik dat politica Maggie De Block een bonus voorziet voor wie haar kotvoorschriften extreem naleefde. Ik weet het, ik maak een grote kans die premie op te strijken. Ik heb mijn aanvraag ingediend maar te laat besefte ik : Dat had ik beter niet gedaan. Ik heb in mijn mail gesproken over een “Blockpremie” en nu strijkt wellicht een of andere blokkende student die op want ik denk die C niet geschreven te hebben.