Anny Bert: Een decembersprookje

Hij was ooit getrouwd met een nichtje van mijn vader. Ze was de jongste uit een gezin van 12 en was zeer naïef.

Kort na hun huwelijk gingen ze met de trein naar de Brusselse Kermis. Toen ze in het Zuidstation klaar stonden om terug te keren naar huis, moest hij nog dringend eens naar het toilet. Ze wachtte en wachtte maar hij keerde nooit meer terug. Hij verdween met de noorderzon. Later vernam ze dat hij met de toiletdame, een mollige Spaanse schone, gevlucht was naar Andalusië en daar wat deed met sinaasappelen. Kweken ? Plukken ? Persen ? Iemand die iéts kon met een WC-dame kon zeker véél met een sinaasappel.

Het nichtje treurde en treurde nog meer en treurde zich tenslotte dood. Niemand sprak nog ooit zijn naam uit.

Tot vorig jaar

Er viel een brief in mijn bus met een Spaanse postzegel. Een vriendin woont al jaren in Alcalá de Henares maar die mailt me regelmatig. En dan nu een brief ! Hij, de Spaanse vluchteling, schreef me en dat na 50 jaar stilzwijgen. Hij had me veel te vertellen en vroeg daarom of hij eens mocht langskomen. “Langskomen” noemde hij dat, alsof Málaga en Sevilla ergens langs de Paddenstraat lagen. Enkel uit nieuwsgierigheid schreef ik terug en zei dat ik uitkeek naar zijn komst. Ik wilde enkel de juiste datum kennen maar informeerde niet hoé hij er zou geraken : met het vliegtuig, het schip, de trein, een heteluchtballon. Ik wist toch ook niet hoe hij ginder in Zuid-Spanje was geraakt met zijn WC-señora…

Ik antwoordde hem niet brut, niet demi-sec maar sec, zonder franjes : ik verwachtte hem. Mijn pen weigerde dat “welkom” en zeker dat “hartelijk”. Ik had dat hart nog voor veel warmer zaken nodig.

Ik haalde eten en drinken in huis want honger zou hij wel hebben, zeker als hij met de fiets of te voet kwam want hij had niets geschreven over zijn sinaasappeloogst. Misschien was die helemaal mislukt en bengelde hij nu met zijn kakmadam al over de armoedegrens. Misschien had hij zelfs al zijn karton mee voor een plekje als dakloze bij het Zuidstation, de plaats waar de romance begon.

Ik haalde Breughelham, zeker geen Spaanse serrano die ik nochtans altijd in huis heb, vlaskaas, geperste kop, Tierenteynmosterd, witte triepen met rozijnen, koekelarings en mattentaarten, chocolade Côte d’Or, kortom alles wat hier gewoon is en lekker om hem te laten voelen wat hij ooit, samen met het nichtje, de rug had toegekeerd.

Net voor hij zou aankomen, maakte ik nog snel een rekensommetje : als hij trouwde met het nichtje van mijn vader die nu al 140 jaar zou zijn, moest hij toch niet meer zo piep zijn, moest hij al zwaar-volwassene zijn, moest hij al een eerbiedwaardige grij…

Ring ring !

Ik opende de deur en voor mij stond een oudere man met een baard, hij was niet dik maar ook niet graatmager, niet groot groot maar ook niet gedrongen van gestalte. Hij droeg een donkergrijs maatpak en zwarte lederen laarsjes. Hij had een roestkleurige sjaal overgeslagen die een beetje een inkijk bood op een lichtblauw hemd. Naast zich had hij een spierwitte enorme reiskoffer op wieltjes geposteerd die onmiddellijk mijn nekharen rechtop joeg : komt hij voor enkele dagen of komt hij voor enkele maanden “langs” ? Hij is er in, krijg ik hem er ooit nog uit ? Is zijn Spaanse vlam meegekomen en heeft hij haar opgerold in die koffer zitten ? Was die oogst dan zó mislukt dat een 2e vliegtuig- of trein- of busticket echt niet kon ?

Ik serveerde hem een wijntje van de 3 Fonteinen, een wijndomein in Zottegem. Vlaamser kon het niet. Daarna trok ik met hem naar boven en toonde hem zijn kamer. Ik vertikte het ook maar één vinger uit te steken naar zijn loodzwaar valies toen hij dat de trap opzeulde, meer nog, ik bleef op veilige afstand met in mijn achterhoofd : laat hij dat valies plots los, dan wil ik niet op mijn doodprentje “Verpletterd door een wit Spaans valies”.

Wat later zaten we aan tafel en hij genoot blijkbaar van die typisch Vlaamse kost. Hij vertelde honderduit over zijn Conchita die hij innig bemind had. Jawel, hád. Want Conchita was niet meer. Conchita was er geweest tot net voor het moment dat die losgeslagen ezelkar haar verpletterde tegen de kerkhofmuur. Kinderen hadden ze niet. Over het nichtje repte hij met geen woord. Pas toen hij al een witte triep en een plak geperste kop met een dikke laag Gentse mosterd achter de baard had en de mattentaart zou aanvallen, opperde ik voorzichtig de vraag : En je eerste vrouw ? Ik zei dat heel stil, sereen zelfs en hij antwoordde stil, sereen zelfs : Dat was geen nichtje. Dat was een nicht. Ik wist niet dat mattentaart zo veel kruimels kon leveren want ik verslikte me.

Ik had me wel in hem vergist. Hij was een vriendelijke, eerlijke, hartelijke oude man en ’s morgens vroeg, hij was nog boven en sliep misschien nog, spoedde ik me naar de winkel. Ik haalde voor hem serranoham en manchegokaas, chorizo en calamares, churros en túrron. Ik spoedde me terug om mijn ontbijttafel nog op tijd een Spaans tintje te geven.

Maar hij zat er al. Het hobbelparcours in mijn keel van de mattentaart van ’s avonds was klein bier vergeleken bij de dreun die ik nu moest incasseren.

Daar zat hij, met zijn rode fluwelen schoenen met gouden gesp, zijn wit kleed met brede kanten boord, zijn rode ruime mantel met goudbrokaat afgezoomd, zijn witte handschoenen, zijn mijter en zijn staf. Tijd om naar Pedro Brugada te bellen en hem te vragen hoe men een hartstilstand herkent, was er niet want hij stond recht en zegende mij. Onze gezellige tête-à-tête, onze vlotte babbel van de vorige avond was na één nacht naar een hoger niveau verheven. Mijn hart deed het plots weer goed en ik moet toegeven : zo ’n gesprek niet tussen maar mét heiligen heeft wel iets.

Hij ging vroeg slapen want, zo zei hij, er wachtten hem nog zware dagen. Zelf trok ik pas rond middernacht naar boven, schoof mijn overgordijnen dicht en wat zag ik ? Sinterklaas die op de nok van het dak van mijn overburen wandelde en wat in de schoorsteen neerliet. Hij droeg andere rode schoenen, dit keer met antislipzolen en een andere rode mantel, regenbestendig. Nu begreep ik waarom zijn valies zo groot was.

Juist een dag later stond ik in Dreamland om zwarte grime en een zwarte pruik met kroeshaar. Zwarte handschoenen had ik.