Anny Bert: Morgen ben ik er weer met meer weer

anny-bert-columns

Column, 07/04/2017:

Koud h é !

Ja, maar ’t is toch droog. Drie mattentaarten a.u.b.

Amper een week eerder viel de regen met bakken uit de hemel.

Is het jouw schuld dat ’t zo slecht is ? vroeg de bakkerin toen.  

Schuld ? En zo direct op haar doel af, zonder omwegen, rond haar boules de berlins heen bv. !

Ik voelde me meteen aangevallen en dacht direct te bellen naar mijn advokaat, Walter Van Steenbrugge, maar misschien zat hij wel bij de kapper voor een nieuwere coupe, een coupe fraises.

Ik vroeg toch ook niet aan de bakkerin of het haar schuld was dat haar croissants steeds kleiner werden, nu nog maar croissantjes ?

Terug buiten ontmoet ik mijn buurvrouw en we praten, juist, over het weer. En dat is nog maar goed ook. Met het oude dametje een gesprek proberen te voeren over het nucleair programma van Noord-Korea of een vergelijkende studie van verschillende geitenkazen zou de vrouw veel rapper naar huis terugbrengen dan ze van plan was. Een onschuldiger onderwerp van gesprek dan het weer kan men toch niet bedenken en dat allemaal dankzij Armand Pien.

Vóór hem waren er de oorlogsjaren toen de mensen altijd wisten waarover gepraat en daarvoor werkten ze nog 99 uren per week zodat ze geen tijd hadden om te voelen of het koud of warm was, nat of droog. Alleen als ze een botergele vetkaars onder de neus hadden, beseften ze dat het winter moest zijn.

Nog veel eerder, in de middeleeuwen, stonden ambachten en kunst helemaal bovenaan in de hitlijsten van conversatieonderwerpen.

Hoe is ’t Jan ?

‘k Mag niet klagen maar mijn lam wil niet mee.

Kweek jij schapen ? vroeg Rogier van der Weyden nieuwsgierig.

Nee, zei Jan, mijn Lam Gods.

En ze waren vertrokken, nee, niet naar Sint-Baafs maar ze praatten over verftechnieken en lichtinval en wie model zou staan voor Eva. Op V éronique De Cock moesten ze toen nog niet rekenen.

Nog wat vroeger hadden de Oude Belgen het weer zelfs niet nodig om sappige, spannende, onwaarschijnlijke gesprekken te kunnen voeren over plunderingen en doodslag, slemppartijen en verkrachtingen, dobbelen op de pietjesbak voor een roodharige schoonheid. Ze praatten en bedreven de liefde toen wel wat vlugger dan nu want ze beseften zelf dat de levensverwachting maar tussen 22 en 25 jaar lag.

Vóór hen waren er de troglodieten, niet te verwarren met troglotieten die een term is uit de gynecologie, maar wel de prehistorische mensen. Praten deden die nagenoeg niet. Dat kwam omdat ze jagers waren en bij zo een uitje met pijl en boog zo weinig mogelijk lawaai mochten maken. Lasten ze dan toch eens een rustpauze in om het schouderblad van een everzwijn op te peuzelen —hun tanden waren vlijmscherp want ze poetsten die met vuursteen- dan kon wel eens een kort gesprek volgen, maar zeker niet over het weer.

Hoe is ’t met je hol ?

Ze waren niet voor niets holbewoners. Een luid boeren verving toen het ja-woord.

Dat andere ja-woord hadden ze niet eens nodig want er werd niet getrouwd, wel veel gesleurd, desnoods bij het haar. Het arme kind schuurde dan wel over de grond maar een stevige rendierpels waaraan nog lompen vlees bengelden, zorgden voor een airbag avant la lettre. Ze vond het zelfs leuk want ze kirde van puur genot. Zeker op dergelijke momenten was het weer niet van belang, integendeel, ze gleed bij regenweer nog vlugger het hol in.

Ik berg alvast mijn spandoek op met daarop : Weg met de babbel over het weer ! Armand Pien verdient beter, zelfs een lintje in de lijst der groten in Stockholm. Waar Bob Dylan door het poortje van de literatuur mocht stappen, laat ik Armand Pien onder de boog van de wetenschap schrijden, de regenboog.