Dorpen in crisis: Epidemie ën bij onze voorouders

Nu onze samenleving kreunt onder de coronapandemie, is het misschien verhelderend én wellicht ietwat relativerend na te gaan hoe onze voorouders vaak geteisterd werden in hun levensvatbaarheid.

A fame peste et bello libera nos Domine, (Van honger, pest en oorlog, bevrijd ons Heer) was eeuwen geleden een dagelijks gebed, want in de 17de -18de eeuw gingen deze rampen vaak hand in hand en de doorsnee bevolking moest deze calamiteiten vrijwel weerloos, radeloos en onbegrijpend ondergaan. We gingen de demografische ontwikkeling na voor de dorpen Elene en Leeuwergem, maar het spreekt vanzelf dat zij exemplarisch kunnen zijn voor de hele regio.

Het wel en wee van een bevolking in zijn demografische ontwikkeling kan vrij gemakkelijk nagegaan worden door de sterftecijfers en de geboortecijfers in één grafiek uit te zetten. Eigenlijk moet men voor het bepalen van de demografische crisis de sterftecijfers plaatsen tegenover de (te berekenen) conceptiecijfers. Daar we echter geen historisch-demografische bedoelingen nastreven, hebben we die berekeningen niet gemaakt, daar het effect – het opsporen van demografische crisissen – toch hetzelfde is. In normale jaren is het geboortecijfer hoger dan het sterftecijfer en groeit de bevolking dus aan. Maar in sommige jaren is het sterftecijfer hoger dan het geboortecijfer en neemt de bevolking dus af: dit zijn de demografische crisissen en zij wijzen meestal op momenten waarop onze voorouders het erg moeilijk hadden om te overleven. Vaak moesten ze epidemie ën te boven komen of werden ze geteisterd door honger, vreemde troepen of strenge winters.

In de onderstaande grafieken worden de sterftecijfers en de geboortecijfers van respectievelijk Elene en Leeuwergem uitgezet en kunnen we de demografische crisissen onderscheiden. In Elene hebben we wel geboortecijfers vanaf 1605, maar sterftecijfers bezitten we slechts vanaf 1658; in Leeuwergem hebben we zowel geboorte- als sterftecijfers vanaf 1645 (1) .

We bespreken nu de meest in het oog springende bevolkingscrisissen.

 

1. De crisis van 1646-47 en 50-52 in Leeuwergem : pest

In 1646-47 is er sprake van een pestepidemie, die in Brabant en Vlaanderen heel wat slachtoffers maakt (2) . De pest duikt in het middeleeuwse West-Europa voor het eerst op in 1348 en zal tot 1351 een zo hoge tol eisen dat deze epidemie de geschiedenis ingaat als ‘de zwarte dood’: men vermoedt dat 30 % van alle Europeanen in die drie jaar aan de pest gestorven zijn. Van dit moment af zal de ziekte endemisch blijven en regelmatig opduiken, zij het niet zo catastrofaal als in 1348-51. In de eerste helft van de 17de eeuw bijvoorbeeld hebben we pestepidemie ën in 1603-07, 1616-17 en 1622-23. De pest werd veroorzaakt door de pestbacil, die zich vooral via vlooien over de rattenpopulatie verspreidde en via deze dieren ook de mens besmette. Het sprookje De Rattenvanger van Hamelen reflecteert dit proces enigszins. Een infectie met de pestbacil veroorzaakte typische pestbuilen, hevige ontstekingen van de lymfeklieren in de hals, oksel of lies. Daarbij kwam hoge koorts en rood-belopen ogen, vaak ook nog een longontsteking. Pestpati ënten met longontsteking kunnen zelf, via slijm- of speekseldruppeltjes andere mensen infecteren, ze zijn zwaar ziek en verward en sterven voor het grootste deel na een paar dagen. Alle doden in Leeuwergem tijdens de eerste crisis vallen uitsluitend in de maanden december 1646 en januari 1647; in maart 1650 en vooral in augustus/september 1652 duikt de ziekte weer op, misschien wel samen met dysenterie (3) .

2. De lichte crisis van 1659 in Elene: oorlog

In 1659 doet zich in Elene een lichte plaatselijke oversterfte voor, waarschijnlijk als gevolg van een oorlog tussen het Frankrijk van Lodewijk XIV en Spanje, de eerste van de zovele oorlogen die de Franse koning in de tweede helft van de 17de eeuw gevoerd heeft om de Zuidelijke (of Spaanse) Nederlanden te veroveren. In 1658 verslaat de Franse generaal Turenne de Spanjaarden te Duinkerken en verovert een deel van de Zuidelijke Nederlanden, met o.m. de steden Oudenaarde en Ninove. Zo’n oorlog ging meestal gepaard met veel ellende voor de gewone man; vaak werden er plunderende en stelende soldaten bij de boeren ingekwartierd, ging de oogst verloren als gevolg van krijgshandelingen, troepenbewegingen of vluchtelingenstromen en stegen de graanprijzen daardoor in aanzienlijke mate: honger, ziekte en ellende waren vaak het gevolg.

Wellicht is Elene in 1658-59 het slachtoffer geworden van zo’n oorlogssituatie want er sterven in dat jaar toch driemaal meer mensen dan gewoonlijk. Er waren in die jaren alleszins Franse troepen in de streek actief (4) .

3. De crisis van 1667-68 in Leeuwergem (en Elene?): pest

De oversterfte, die vooral in Leeuwergem duidelijk is, is net zoals twintig jaar eerder weer het gevolg van een pestepidemie, de zogenoemde ‘Londense pest’, die de hoofdstad van Engeland in 1665 en 1666 teisterde en iets minder dan 20 % van de Londenaars doodde. De epidemie kwam ons land binnen via Holland. Gent wordt getroffen vanaf april 1666 en later nog eens in oktober 1667 met een hoogtepunt in 1668 (5) . In Leeuwergem valt het zwaartepunt in de periode van juli tot oktober 1667; er sterven in die vier maanden meer mensen in Leeuwergem dan de vijf vorige jaren samen. In Elene is de ziekte op het eerste gezicht niet zo moorddadig: de dodentol bedraagt daar maar de helft van in Leeuwergem, maar in Elene is er wel een onderregistratie voor deze pestjaren: het eerste overlijden voor 1667 wordt maar vermeld op 8 augustus 1667 en in 1668 eindigt de optekening al op 30 mei, en dat geeft uiteraard een vertekend beeld.

4. De crisis van 1676-77 in Leeuwergem en Elene: dysenterie

In 1676-77 beleven Oost-Vlaanderen en Brabant een van de meest moorddadige epidemie ën uit hun geschiedenis. De historisch-demograaf Claude Bruneel schrijft over 1676: “Cette ann ée sonne une des plus grandes heures de la mort”(6) . Het gaat hier om dysenterie. Deze ziekte wordt veroorzaakt door de shigellabacterie en is uiterst besmettelijk. De besmetting komt niet alleen tot stand via rechtstreeks contact tussen mensen, maar ook via drinkwater en voedsel; ook vliegen kunnen de bacterie op bijvoorbeeld voedsel overdragen. Reeds de voorbije decennia was de ziekte al sporadisch aan de oppervlakte gekomen, maar in 1676-77 slaat ze ongemeen dodelijk toe. Dysenterie wordt gekenmerkt door koorts, pijnlijke buikkrampen en (bloederige) diarree, waarna vrij snel uitdroging volgt met bewusteloosheid en dood tot gevolg. De epidemie begint in beide dorpen in augustus 1676, maar het zijn vooral augustus en september in Leeuwergem en september en oktober in Elene die heel moorddadig zijn. Tijdens de volgende wintermaanden blijkt de epidemie wat aan kracht in te boeten en tijdens de lente en de zomer 1677 lijkt de epidemie zelfs over; maar in september-december 1677 slaat de ziekte nog eens hard toe, zij het niet zo drastisch als in 1676; vanaf het begin van 1678 is de plaag blijkbaar over. Opvallend is wel dat in Elene tijdens de maanden maart tot en met augustus 1677 niemand overlijdt, alsof alle zwaksten tijdens de herfst gestorven zijn. Alles bij elkaar schatten we dat in 1676-1677 ongeveer 22% van alle toenmalige Elenaars en 17% van alle toenmalige Leeuwergemnaars stierven. Dit cijfer komt overeen met de overlijdens in o.a. Lede, Erembodegem, Teralfene, Pollare en Herzele (7) . In Velzeke moet de epidemie nog veel m éér moorddadig geweest zijn want voor dit dorp berekende men dat ongeveer 43% van alle Velzekenaren in de epidemie van 1676-77 stierf (8) !

5. De crisis van 1680-81 in Elene: dysenterie?

In 1680-81 kent Elene een lichte oversterfte; de reden is onduidelijk. Er wordt in die jaren een algemene verhoging van de sterftecijfers gemeld, misschien wegens het voorkomen van dysenterie (9) . De winter van 1680-81 is ook zeer streng (10) .

6. De crisis van de jaren ‘90 van de 17de eeuw in Elene en Leeuwergem: oorlog en honger

In de jaren van 1690 tot 1694 krijgen we zowel in Elene als in Leeuwergem meer overlijdens dan normaal. De oorzaak is een combinatie van oorlog en voedselschaarste, wat dan leidde tot verzwakking, meer kans op ziekte en meer sterfte. De oorlog waarvan hier sprake is de Negenjarige Oorlog (1689-1697) tussen de legers van de Franse koning Lodewijk XIV en de troepen van een Brits-Nederlandse-Spaanse coalitie, waarbij zich ook nog een deel van de Duitse vorsten voegde (de zogenaamde Liga van Augsburg). De inzet van die oorlog, net zoals van alle andere oorlogen die Lodewijk XIV in die tijd voerde, was het verwerven van de suprematie in West-Europa, wat de andere Europese mogendheden uiteraard niet namen. Alsof de oorlogsellende nog niet genoeg was, zijn er tussen 1690 en 1698 maar drie normale winters; de overige vijf zijn streng tot zeer streng (11). 1693 moet alleszins een echt hongerjaar geweest zijn, de graanprijzen bedroegen in dat jaar het driedubbele van de prijzen van 1689 (12). Ook zijn er inkwartieringen van Spaanse troepen en daarna van Fransen te Zottegem en van Engelse soldaten in juli 1693 te Leeuwergem (13) en diverse opvorderingen van goederen te Velzeke, zowel ten voordele van de Fransen als voor de geallieerden(14). In Elene worden in 1693-94 twee soldaten met een Franse naam begraven, maar hun nationaliteit wordt niet door de pastoor vermeld: op 18/9/1693 Daniel Falcon, miles, mortuus in via en op 7/11/1694 Philippus Simon, miles, ab ante lesus ( Dani ël Falcon, soldaat, dood op de weg (gevonden); Philippe Simon, soldaat, vooraf zwaar gewond)(15). Het feit dat de pastoor de namen kent van de soldaten bewijst wellicht dat ze hier ingekwartierd waren.

7. De crisis van 1706 in Elene: oorlog en dysenterie

Het jaar 1706 is voor Elene vrijwel even moorddadig geweest als 1676. De oorzaak moet plaatselijk geweest zijn, daar we voor Leeuwergem en Velzeke voor dat jaar geen oversterfte noteren. Elene werd in dit jaar het slachtoffer van de Spaanse Successieoorlog, die woedde van 1701 tot 1713/14 en waarin Franse en Beierse troepen streden tegen een alliantie van Habsburgse, Engelse en Nederlandse milities; de inzet was dit keer de opvolging van de in 1700 kinderloos gestorven Karel II op de Spaanse troon. In 1705 ondernamen de Nederlandse en Engelse troepen, o.l.v. de Engelse veldheer Marlborough (een voorvader van Winston Churchill) vanuit Nederland een veldtocht tegen de Fransen met het doel hen uit het huidige Belgi ë te verdrijven. In de lente van 1706 werd deze campagne verdergezet; op 23 mei 1706 – Pinksterzondag – versloeg het gecombineerd Engels/Nederlandse leger de troepen van Lodewijk XIV te Ramillies, waardoor een deel van de Zuidelijke Nederlanden voor de Fransen verloren ging. Elene heeft tijdens de lente en de zomer van 1706 inkwartieringen gekend van Engels – Nederlandse troepen. In juni 1706 worden twee Nederlanders in Elene begraven: Jo(hann)es Van Hees, Hollandis miles (Johan Van Hees, Nederlands soldaat) en een zekere Elizabeth, ex Holland(ib)us militibus (Elizabeth, uit het Nederlandse leger); de legers in die tijd telden niet alleen soldaten, er volgden ook vrouwen in de legertros, zoals marketentsters en prostituees. In een verklaring, ondertekend door onder meer dorpspastoor Thieleman, lezen we dat een grote groep geallieerde troepen gelegerd is op het Lange Leen en dat een “brandwacht” (of militaire politiemacht) zich op het kerkhof van Elene gevestigd heeft. In juli 1706 werd de Molenvijver door soldaten leeggevist tot grote schade van de molenaar Jan Van Lierde (16). Reeds in januari en april 1706 zijn er meer overlijdens dan gewoonlijk, maar de meeste slachtoffers vallen toch in juni, wat laat veronderstellen dat er honger heerste – bij hongersnood waren de weken vóór de volgende oogst het meest acuut. Ook in de maanden augustus tot oktober 1706 vallen er nog heel wat doden; juist in die maanden is er sprake van een dysenterie-epidemie(17) .

8. De crisis van 1709 in Leeuwergem en Elene: honger en extreme koude

Zowel in Leeuwergem als Elene stellen we een lichte oversterfte vast, in de eerste plaats het gevolg van de zeer lage geboortecijfers. De oorzaak is een algemene voedselschaarste als gevolg van een extreem strenge winter 1708-1709(18), een van de hardste van de hele eeuw. Na vorstprikken in oktober en december 1708, beleeft Vlaanderen een zeer koude januari 1709 met heel veel sneeuw. Zo is bijvoorbeeld in Dendermonde de Schelde toegevroren en men rijdt er op met paarden en geladen karren; er vriezen ook mensen dood langs de wegen en zelfs in hun huizen. Anderen kampen met bevroren ledematen, oren en neuzen. “Terwyl ik dit schryve voor het vier zittende, vriest den inkt in de penne “, weet de Dendermondenaar Johannes Blomme te melden! Ook februari en de eerste helft van maart zijn bikkelhard met veel sneeuwstormen en zeer lage temperaturen, ondanks de enkele dooidagen die nu en dan de ijsdagen onderbreken. Het duurt tot 16 maart eer het ijs op de Schelde verdwenen is. “Meestendeel van de granen zijn desen winter bevrosen ende daer eenen dieren tijdt van alles” (=vandaar dat alles duur is), aldus Blomme.   1709 staat dan ook bekend als een hongerjaar.

9. Lichte oversterfte in 1723,1724 en 1727 in Elene en in 1720 en 1731 in Leeuwerem: tyfus en luchtwegeninfecties (19)

10. De crisis van de jaren ‘40 van de 18de eeuw in Elene en Leeuwergem: honger en oorlog

Deze crisisperiode is vooral in Leeuwergem catastrofaal, meer dan in Elene. In dit laatste dorp is alleen 1741 een jaar van oversterfte, terwijl in Leeuwergem de jaren 1739, 1740, 1742, 1743, 1745, 1746 en 1748 telkens meer overlijdens dan geboorten te zien geven. De oorzaak van de demografische ontreddering is weer eens een combinatie van oorlog , honger en vooral voor 1739-1740 het winterweer. Van de zomer 1739 tot april-mei 1741 heeft onze streek af te rekenen met ernstige voedselschaarste (20); er is een slechte oogst geweest in 1739 en al in september 1739 wordt er een uitvoerverbod van graan uitgevaardigd. De prijs van de rogge (de basisvoeding) is dan al verdubbeld en zal het volgende jaar blijven stijgen. Bovendien heeft de winter van 1739-1740 geschiedenis gemaakt door zijn buitengewone strengheid en zijn uitzonderlijk lange duur: men heeft 12 vorstdagen in november en 6 in december, waarna het heel veel regent. Vanaf 5-6 januari 1740 valt een gruwelijke poolkoude in die vrijwel ononderbroken tot half maart zal heersen en temperaturen brengt van -10 tot -20 graden (21) . Op zondag 10 januari (“koude zondag”) vervriezen neuzen en oren van kerkgangers; in dezelfde periode zijn er stadswachters te Brussel en Namen die doodvriezen terwijl ze op wacht staan. Mensen vriezen dood langs de weg en zelfs in hun bed. April brengt veel hagel en sneeuw en zelfs in mei zijn er nog vorstdagen en valt er sneeuw. Op plaatsen in de Ardennen en andere Europese middelgebergten (Vogezen, Eifel) blijft de wintersneeuw die zomer liggen tot de volgende winter: de zomer van 1740 is dan ook de koudste van de eeuw. De meeste doden in Leeuwergem vallen in de maanden december 1739 tot maart1740, maar ook in de zomermaanden van 1740 zijn er meer sterfgevallen dan normaal. Alsof de voedselschaarste en de dodelijke winter nog niet genoeg waren, duikt ook nog het spook van de oorlog op in onze streken. Tussen 1740 en 1748 werd de Oostenrijkse Successieoorlog uitgevochten, een grote Europese oorlog over de erfopvolging van de in 1740 gestorven Habsburgse keizer Karel VI, waarbij vrijwel alle Europese mogendheden betrokken waren. In het deel van Europa waartoe Vlaanderen behoort, stonden de Franse legers van Lodewijk XV tegenover de geallieerde Brits-Nederlandse troepen. Reeds in 1741 worden Brits-Nederlandse legers samengetrokken in de zogenaamde “Barrière”-steden (Ath en Doornik bijvoorbeeld) om een eventuele inval van de Fransen af te slaan. Deze verwachte invasie vindt plaats in juni 1744 en op 11 mei 1745 worden de geallieerden verslagen door de Fransen te Fontenoy, waarna heel Vlaanderen door de Fransen bezet wordt. Pas in 1748, na de Vrede van Aken, die een einde maakt aan de Oostenrijkse Successieoorlog, wordt Belgi ë door de Fransen ontruimd en komen we weer onder Oostenrijks gezag. De Oostenrijkse Successieoorlog bracht veel leed in onze streek door inkwartieringen van soldaten, hogere belastingen en foeragering door rondtrekkende legerbenden: voedselschaarste en honger waren het onvermijdelijke gevolg. Het was vooral in 1744-1745 dat de Franse troepen in Zottegem en de omliggende dorpen aanwezig waren en het de bevolking erg lastig maakten (22) .

11. De crisissen van de tweede helft van de XVIIIde eeuw

Na de Oostenrijkse Successie-oorlog is het meeste leed op demografisch gebied geleden: de ernstige crisissen zoals ze optraden vóór 1750 blijven voor een groot deel achterwege. Toch komen in Elene nog hoge sterftepieken voor in 1791 en 1794 en in Leeuwergem bedragen de sterftecijfers in die twee jaar ongeveer het dubbele van het gemiddelde. In 1791 is er sprake van tyfus in de eerste helft van dat jaar, terwijl er opnieuw dysenterie opduikt tijdens de zeer warme zomer. In 1794 is er weer eens sprake van een dysenterie-epidemie (23), de laatste epidemie van de 18de eeuw.

Auteur: Ignace De Temmerman

_________________________________________

1 De sterftecijfers die we gebruiken zijn aangepaste cijfers, waarbij we rekening gehouden hebben met het ontbreken van de registratie van kindersterfte, d.w.z. dat de pastoor niet altijd de behoefte voelde om kinderen die nog geen communicanten waren bij hun overlijden te registreren. Meestal betreft het hier overlijdens van kinderen vòòr de leeftijd van 11 à 14 jaar. In Elene begint de registratie van de overlijdens van kinderen in 1709 en loopt door tot 1728, dan wordt de kindersterfte weer opgenomen na 1764. In Leeuwergem wordt er kindersterfte vermeld van 1739 tot 1753 en na 1769/1770. De verhouding volwassenen/kinderen voor de geregistreerde jaren is in Elene 60% volwassenen en 40% kinderen, voor Leeuwergem 56% volwassenen en 44% kinderen. Dit laat vermoeden dat er voor bepaalde jaren nog een onderregistratie van de kindersterfte is, daar men over het algemeen kan aannemen dat de kindersterfte ongeveer 50% van alle overlijdens bedroeg (zie bijvoorbeeld LAMARCQ, D. Een geïntegreerd sociaal-economisch diepteonderzoek van het platteland in Z.-Vlaanderen: de parochie Velzeke in de XVIIe – XVIIIe eeuw. RUG, 1980. p. 38 e.v., waar de kindersterfte in de 17de -18de eeuw rond de 50% schommelt).

Hoe dan ook, om te voorkomen dat we een overdrijvingsfout zouden maken hebben we ervoor gekozen om de jaren waarin duidelijk geen kindersterfte geregistreerd werd met een factor 1,4 te vermenigvuldigen, wat overeen komt met de veronderstelde minimale kindersterfte van 40 %.

2 BRUNEEL,C. La mortalit é dans les campagnes: Le duch é de Brabant aux XVIIe et XVIIIe siècles. Louvain, 1977. p. 233.

3 BRUNEEL,C. O. C. pp. 235-236. Bruneel heeft het over “une vague épid émique de Flandre” die Brabant overspoelt; hij denkt daarbij aan pest en dysenterie.

4   SOUFFREAU, G. Geschiedenis van de Houten Korenwindmolen te Leeuwergem (voor 1399 — 1677) en van de Koren- en Oliewatermolen (voor 1399 — 1960) en de Stenen Koren- en Oliewindmolen (1762 — 2013) te Elene. Woubrechtegem, mei 2013. Bijlage 1.

5   Zie LAMARCQ, D. Een geïntegreerd sociaal-economisch diepteonderzoek van het platteland in Z.-Vlaanderen: de parochie Velzeke in de XVIIe – XVIIIe eeuw. RUG, 1980. p. 67

6 BRUNEEL,C. O.C. p. 246.

7 DE BROUWER, J. Demografische evolutie van het Land van Aalst, 1570-1800. Brussel, Pro Civitate, Historische uitgaven, reeks in-8 °, nr.18, 1968. p. 113, 159, 170 en 181.

8 Zie voor de cijfers van Velzeke en Herzele: LAMARCQ, D. Een geïntegreerd sociaal-economisch diepteonderzoek van het platteland in Z.-Vlaanderen: de parochie Velzeke in de XVIIe – XVIIIe eeuw. RUG, 1980. p. 70.

9 BRUNEEL,C. O.C. p. 251.

10 BUISMAN, J. Bar en Boos. Zeven eeuwen winterweer in de lage landen. Baarn, 1984. p. 117.

11 BUISMAN, J. O.C. pp. 123-133.

12 LAMARCQ, D. O.C. p. 72

13WATTÉ, F. Zottegem – 17de – 18de eeuw, in: Jaarboek van de Zottegemse Culturele Kring, XXIX, 1986. p. 111.

14 DE POTTER, F. en BROECKAERT, J. De geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen. Deel V, 5, aflevering 3, Velzeke. Gent, 1900. p. 24.

15 RAR. DHO-registers . Elene. Overlijdens 1693-94.

16 SOUFFREAU, G. o.c., p. 22 — 23. De verklaring heeft het over 30.000 manschappen; dit zou betekenen dat de helft van Marlboroughs leger op het Lange Leen kampeerde

17 BRUNEEL,C. O.C. p. 265.

18 BRUNEEL,C. O.C. pp. 267-270 . Zie voor de weersbeschrijving BUISMAN, J. O.C. pp. 135-140.

19 BRUNEEL,C. O.C. pp. 272-274.

20 BRUNEEL,C. O.C. pp. 276-282.

21 Voor een gedetailleerde beschrijving van deze winter, zie: BUISMAN, J. O.C. pp. 149-157.

22 Zie bijvoorbeeld LAMARCQ, D. O.C. p. 77 en WATTÉ, F. Zottegem – 17de – 18de eeuw, in: Jaarboek van de Zottegemse Culturele Kring, XXIX, 1986. pp. 116-119 voor de aanwezigheid van Franse troepen te Velzeke en Zottegem.

23 BRUNEEL,C. O.C. pp. 303-305. In het parochieregister van Elene vermeldt de pastoor voor 1794 verschillende keren “ex dysenteria” als oorzaak van het overlijden