Rijmen en dichten: Krakelingengedicht

albert-schrever-1

Krakelingengedicht

We vieren weer ons voorjaarsfeest

dat, in oud-Germaanse geest,

de bode van de lente is:

het einde van de duisternis.

De winter met zijn donkere dagen

zal ons niet lang meer plagen.

We dromen allen van het licht:

de lente is in zicht.

Naar het eeuwenoude heiligdom

drummen we in dichte drom

en nemen deel aan het festijn

met de visjes in de wijn.

Dan volgt daar de mastellenworp

bekend tot in het kleinste dorp.

De koeken vliegen in het rond

en vallen zelden op de grond.

De mastellen zijn een hebbeding

veel meer dan een herinnering.

Ze zijn gegeerd als een trofee:

wie ze kan grijpen, pronkt er mee.

Na ‘t vallen van de duisternis

wanneer de nacht in aantocht is

steekt men de ton met pek in brand:

de lente is weldra weer in ‘t land.

Albert Schrever