Het is de schuld van de Gentenaars dat een Leeuwke ooit werd vervangen door Manneken Pis… van Geraardsbergen

MP

Geraardsbergen, 26/05/2017 – Is het verhaal van dat fameuze manneken van Geraardsbergen wel voldoende gekend. Is het geweten waarom, op een bepaald ogenblik in de tijd, een leeuwke, het zinnebeeld van Vlaanderen, vervangen werd door een ‘pissend’ manneken. (KM, foto LB)

Ik vermoed van niet, daarom, speciaal voor de lezers van de vroegere (papieren) Beiaard, de authentieke geschiedenis ervan die door een een groep van acht, gelicht werd uit de rekeningen van de stad Geraardsbergen en te boek gesteld – een modest boekje weliswaar maar dan toch belangrijk wat de geschiedenis van de stad betreft — door twee historici onder hen, Marcel Cock en Rik Van Damme.

Men zou het niet verwachten maar het zijn de Gentse troepen die er schuld aan hebben. Herhaaldelijk zijn deze de stad komen plunderen, zelfs de loden buizen van de waterleiding namen ze mee, zelfs het ‘latoenen leeuwken’ van de fontein op de Grote Markt, vlak voor de herberg ‘de ghulden cop’ stalen ze. Dit gebeurde in het voor de stad fatale jaar 1452 (1).

Pas in 1455 zal de stad geleidelijk uit haar puinen verrijzen, de waterleidingen worden hersteld en wat het leeuwken betreft heeft men gehoord dat het te koop staat in Gent. Zo gebeurt het dat op 10 juli 1455, Heinric Joos, orlogemeester naar Gent vertrekt om het leeuwken terug te kopen en we lezen in de stadsrekeningen:

Heinric Joos, de xden dach in hoeymaent ghesonden te Ghend omme daer uut name van de ontfangers te coepene dlattoenen leeukin dat voer dorloghe plach te staene up torrekin van den backe van den fonteyne voer den ghulden cop mids dat den ontfangers de boedscap bracht was dat ment te Ghend hadde ghesien staen te coepe dwelc als de vorseide Heinric te ghend quam de lattoenghietere seyde dat tselve leeukin tsinen huus langhe geweest hadde maer was over een stic tijte ghesmolten sinen salarijs van tween daghe te viij s.p. sdaeghs heft xvj s.p.

Vertrokken op 10 juli keert Heinric Joos, de volgende dag, vrijdag 11 juli, terug met het bericht dat hun ‘leeuwken’ er wel gestaan had, maar een tijdje terug gesmolten werd.

Bij het lezen en herlezen van wat geschreven staat en dit te plaatsen tegenover de realiteit van de feiten in hun tragisch verband (2), beeld ik me de gemoedstoestand in van het stadsbestuur bij het vernemen van het nieuws. Het is volop zomer en om al die emoties weg te spoelen is er nood aan een koele dronk, en aan een tweede. Meer dan een lelijk woord zal gevallen zijn aan het adres van de Gentenaars en hun reactie is lumineus eenvoudig geweest. Ah, Gent, we zullen eens tonen wat we denken over u. Geen leeuw meer, ah neen, maar een manneken met zijn waterstraal in uw richting.

En een paar dagen later, op 16 juli 1455 vertrekt Heinric de Backere met een brief gericht aan Janne vander Schelden te Brussel, die de leverancier was de loden leidingen en het plaatsen ervan:

… hem biddende dat hij soude willen doen maken een latoenen (3) manneken… dat behoeren soude omme te doen stellene up tconduyt ende torrekin vanden bazcke vann de fonteyne up de marct voer den ghulden cop te gherdsberghe hem ghegheven over sine moeyte van desen vii s.p.

Vander Schelden gaf de opdracht door aan Reynier van Tienen die treuzelde met de uitvoering, en vooreerst met een te groot model voor de dag kwam, waarop de timmerman Gillis vander Jeught de opdracht kreeg een kleiner model te snijden: … mids dat deerste mannekine veel te groet was.

En het is Janne Struelen die met het houten manneken vertrekt naar ‘Bruecele omme dat te draghene ten huus van de lattoengietere’.

Om een lang verhaal kort te maken. Het gieten van het manneken verloopt heel stroef, niet minder dan drie maal is Reynier van Thienen moeten herbeginnen. Uiteindelijk wordt het geplaatst in de eerste dagen van juni 1459.

Dit alles is geen wereldnieuws, hoewel het manneken — dat van Brussel – gekend is tot in Japan, naar ik hoorde.

Wat ik nog toevoegen kan aan mijn cronycke over het ‘manneken’ is iets over de humor die ze in al hun miserie toch wisten te behouden. De overgang van leeuw naar een manneken is zeker niet evident en zelfs indien de beslissing bij pot en pint genomen was, toch moest de brief geschreven worden en iemand ermee naar Brussel gezonden. Ze hadden dus op het ogenblik van het schrijven nog terug kunnen komen naar een leeuwken. Maar neen, de beslissing was gevallen, zo zou het en zo werd het.

De stad heeft wel vijf jaar moeten op wachten op de uitvoering ervan. Nu blijkt dat die Reynier van Thienen niet de eerste de beste was, van hem prijkt nog altijd een koperen kandelaar van enorme afmetingen in de kerk van Zoutleeuw. Op zijn palmares van werken mag dus het Manneken van Geraardsbergen worden toegevoegd.

Vraag me nu niet welke het oudste is, dat van Brussel of dat van Geraardsbergen, vraag me liever wie is er de eerste geweest om op het idee te komen een pissend manneken te gebruiken als fontein.

Karel L. Mortier (Foto Lisa Bilterijst)

  1. De Gentse troepen (!) hadden de stad geplunderd, een eerste maal op 16 april 1452, een tweede maal op 17 juni van hetzelfde jaar en kwamen daarna regelmatig terug om mee te nemen wat nog te nemen viel tot februari 1453.

  2. Gent was de vijand die hun stad had verwoest en leeggeplunderd en de leeuw was het zinnebeeld van Gent.

  3. Latoen: geelkoper, een mengsel bestaande gewoonlijk uit 65 delen koper en 35 delen zinc (Van Dale)  Foto :  http://www.geraardsbergen.be