“Ik heb kanker”


Onlangs stond ik een stevige plas te maken in mijn lokale kroeg. Een verlossende plas. Na een kan muntthee of drie en vier maal oponthoud, op weg naar het toilet, kan het aangenaam loslaten zijn. Even weg van geroezemoes, kant noch wal rakende gesprekken en woordloze conversaties met dames aan andere tafels, op date met minder spraakmakend praters. Aan het pissijn heerst rust. Rust, overgave aan de zwaartekracht en camaraderie. Mannen kijken niet naar elkaars leuter. Mannen doen een korte babbel. Zo ook die avond.

“Jij hebt toch een Ford?”, vroeg de man naast me. “Ik heb je onderhoud nog gedaan. Fijne wagen. Heb je hem nog? Ik heb je een tijdje niet gezien?”

“De Ford? Die is al een jaar of twee weg. Diensten bewezen. Fijne wagen.”

“Jij had toch dat caf é? Martens en co, of wat was het ook alweer?”

“Yep. Zoiets. Ben ermee gestopt. Soms moet je keuzes maken. Te laat kiezen tussen werk en liefde. Hoe gaat dat. En jij? Nog steeds garage?”

“Moeten stoppen. Ik heb kanker. Ze geven me nog zes maanden.”

“Ai? Dat is minder. Maar zo weet je natuurlijk waar je aan toe bent. En voor hetzelfde geld zitten ze er een paar maand naast en krijg je extra. Hou je sterk, kerel.”

Pas toen ik terug op mijn stoel zat en terug wou inpikken in de weekendreutel drong tot me door hoe hard en cynisch ik geweest was. Een man had me zijn doodvonnis voorgelezen en ik had hem op de clausules gewezen, op de kleine letters van het contract.

Een tijdje geleden al had een sociaal assistente in onbezoldigd bijberoep me er op gewezen dat ik “mijn gevoelens verberg achter een schild van cynisme en ironische opmerkingen”. Weet zij veel. Ik verberg tegenwoordig weinig of niets meer. Stel me een vraag en je zal een eerlijk antwoord krijgen. Je man is een eikel? Gooi hem dan buiten. Je wil stoppen met drinken en ik moet je daar mee helpen? Ga niet naar de nachtwinkel om 5 voor middernacht en je bent al een eind op weg.

Ik ben er niet meer of minder cynisch op geworden. Het is altijd al de aard van het beestje geweest. Ik ben eerlijker geworden en helaas past dat niet altijd in een wereld waar een pink een arm wordt en de golfslag in een badkuip een tsunami. Ik gebruik mijn fluwelen handschoenen enkel nog om iemand wakker te meppen. Ik hoop dat jullie me dat niet kwalijk nemen.

Aan de meneer aan het pissijn zou ik graag volgende boodschap overmaken.

“Beste,

Vooreerst mijn excuses voor mijn korte en botte antwoord, maar u moet weten dat mijn vader 15 jaar geleden hetzelfde verdict kreeg. Zijn 6 maanden werden er 5. Hij had de kleine lettertjes niet gelezen. Dit vergoelijkt echter op geen enkele manier mijn onbeleefdheid.

Indien u behoefte zou hebben aan een gesprek, laat het me weten. Ik herneem het graag waar het te abrupt eindigde, maar dan aan een tafel of een toog.

Ik wens je het beste voor 2020 of wat daar van rest en ik wil er samen met jou het beste van maken.

Je kent me en weet me te vinden.”

Aan alle anderen die eens een luisterend oor nodig hebben: ik zal luisteren. Laat dit mijn voornemen zijn voor 2020. Af en toe eens luisteren. Af en toe en wanneer de omstandigheden goed zijn. Wanneer de wind juist zit en we er allebei zin in en nood aan hebben. Tot dan. Ik kijk er naar uit.