Anny Bert: Op zijn hondjes

Ik weet zelfs niet eens of ze oogjes h ébben.

En toch heb ik telkens weer de indruk dat ze me aankijken. Soms denk ik zelfs dat het loeren is.

Aan onze burgemeester kán ik het niet vragen. Die heeft het al zo druk met klachten over verkeersovertredingen.

Aan mijn huisdokter wíl ik het niet vragen. Die heeft het nog drukker met klachten rond vermeende of echte besmettingen.

Aan onze deken dúrf ik het niet te vragen. Die heeft het nog het drukst nu men er niet meer op los kan trouwen en de communicanten niet eens een kans kregen een laatste maal een kerk te betreden. Het onderwerp van mijn vraag staat trouwens ook nergens vermeld, in welk heilig boek dan ook.

Wie ik wel zou kunnen aanspreken, dat is Chris Dusauchoit. Die weet alles over hondjes en die grote kennis zal recht evenredig zijn met wat die hondjes produceren. Juist ! Drollen !!! Zo groot als de liefde van Chris is voor hondjes, zo groot is mijn afkeer, mijn haat, mijn walging, mijn frustratie tegenover hondendrollen. En eigenlijk vind ik het woord “drol” slecht gekozen. Ik vind het te lief, te mollig, te wollig, te speels voor wat het echt voorstelt. Ik zou het direct gebruikt hebben tegen mijn eerstgeborene, een dochter : “Kom eens hier, mijn drolletje.”En zeker voor een tweeling zou ik het schattig hebben gevonden : “Alweer klaar wakker, ons drolletjes ?”

Ook bij lepeltje-lepeltje klinkt het nog knusser, nog winterswarmer. Keer je eens om, drolletje, dat we nu vorkje-vorkje kunnen doen, zoals Dieter en Kevin in Down the Road.

Ik vermoed dat het woord in de vorige eeuw bedacht werd door een Nederlander, een genre Martien uit Chateau Meiland, een spastische elastiek waaruit gilletjes ontsnappen.

Het drollenassortiment dat deze week mijn pad kruiste, of was het omgekeerd, is elke dag te bezichtigen tussen zonsopgang en avondrood   want ze zorgen voor een decoratief boordsel langs de haag van de school. Sommige zijn recenter maar een deel moet er al liggen sinds de verbouwingen. Schoolplichtig kan men ze zeker niet noemen en dat wil ik ook niet doen want personificatie van de hondendrol is leerstof voor een laatstejaarsstudent psychiatrie. Maar gemakkelijk is het wel voor eigenaars van hond én kind.

“Spoed je, Chelseake, drink vlug je melk uit dat we naar school kunnen want Donut moet dringend poepen. Nog zulk woord van ons aller Martien ! Chelseake weet al goed genoeg, bij de school gekomen, door welke opening ze best verdwijnt en door welke opening er bij Donut wat verschijnt. Leve het milieu en weer wat plastic uitgespaard …

En toch doet Donut het nog een ietsje beter dan zijn soortgenoten met baasjes die alle respect voor de voetgangers, alle verantwoordelijkheid die past bij het houden van een hond missen, een NIMBY worden : geen drollen in mijn tuin, elders OK, net als de windmolens.

Zoals de man met het hondje. Men heeft ook de man met de vergrote libido of met een vrouw, één vrouw of met een leefloon, maar nu gaat het over een man met een hondje. Laten we hem Jan noemen, een zeer originele voornaam en hopelijk herkent één van de weinige Jannen zich niet in het voorval. Ook het hondje treedt hier incognito op. Laten we dat ook origineel Blacky noemen. Drie stempels op de Zottegemse dinsdagmarktkaart voor wie de kleur van het hondje raadt.

Jan gaat wandelen met Blacky. Op zeker ogenblik haalt Jan zijn zakje boven want zijn vrouw had hem nog nageroepen : Jan, heb je je zakje mee ? Jan keerde op zijn stappen terug en fluisterde haar lieftallig in het oor : Kalle ! Moeten de buren het ook horen ? Jan had namelijk geen kathedraal van een lichaam, hooguit een kapelletje, een veldkapelletje dan nog wel.

Datzelfde zakje haalt Jan nu boven als Blacky voor het woonzorgcentrum bruusk stopt, de pootjes lichtjes spreidt en een volwassen drol op de stoep ontwerpt. Designer Blacky ! Nee, geen zwarte zoals je misschien verwachtte, wel een smeuïge lichtbruine, mosterdkleur, een Tierenteyndrol. Jan moet nog in een pralinewinkel hebben gewerkt want hij schuift de drol vakkundig in het zakje. Over cadeauverpakking had zijn vrouw hem niets nageroepen. Er is geen a capellakoor dat jubelt : Lang leve Drollenjan in de gloria ! hoewel hij dat verdient als toonbeeld voor een poeploze stoep.

Maar goed ook dat het koortje forfait heeft gegeven want eenmaal om de hoek in een smallere straat, maakt voorbeeldige Jan van zijn pakje een ufo en kiepert het over de haag in de tuin van een woning. Achter de haag zingt Marco Borsato : Afscheid nemen bestaat niet.

Toch wel Marco, het bestaat wel.

Keer maar eens terug van een fikse wandeling die ook Beethoven met zijn baasje heeft afgelegd. Keer maar eens terug en snuif en snuif en snuif weer een kwalijk geurtje op dat je bij de wandeling volgt. Keer maar eens terug en constateer dat aan beide schoenzolen plots een garnituur prijkt die er bij Schoenen Ortwin nog niet was.

Voer wrijf- en schuur- en stamp- en springpassen uit in het natte gras met plaggen van dat natte gras en probeer daarmee de smurrie te verwijderen want je wil hem kwijt, die drol aan je voet. Helaas, hij heeft zich geïnstalleerd, zich verankerd tussen de ribbels van je stapschoenen. Hij zit er gehuisvest, hij wijkt niet en hij stinkt.

En hier wil ik een oproep doen aan al wie nog oude Zottegemse uitdrukkingen gebruikt. Zeg nooit meer : Zo vies als een kattenstront. Zeg voortaan wel : Zo vies als een hondenstront.

En jij, designer van gadgets, ontwerp een schoen met antidrollenzool. Er is een markt voor…