Anny Bert: Zij die uit de kast willen komen

Ik hield van sprookjes. Ik hield van Roodkapje maar dan ook weer niet passioneel want ik had zo mijn twijfels. Ik begreep niet hoe een wolf een volwassen grootmoeder, en dat was toen meestal het geval, naar binnen werkte en even later Roodkapje er als amuse bij duwde. Ik had als kind al wat met verhoudingen, geen amoureuze of relationele, maar die van een oma en haar kleinkind die samen in de muil van de wolf verdwenen om in zijn maag te zitten wachten op de komst van de jager.

Al heel vroeg was ik op mijn hoede voor proporties en dat kwam allemaal door de kerk. Toen ik vroeger eens een kerk tekende met ernaast, en even groot, de snoepwinkel van Mathildeke, mijn onderduikadres, lachte zuster Gerardine me vierkant uit, met een kwetsende lach zoals alleen nonnen die in voorraad hebben. Ik vertelde het ’s middags thuis aan tafel maar ze vroegen me of ik zuster Gerardine dan nog niet kende. Nog dezelfde avond moest mijn vader uitrukken om mijn geestelijke vijandin nog van haar zoldertje te gaan redden omdat ze er klinkloos opgesloten was geraakt. Ik noemde het een stinkend rommelkot. Hij was vlug terug, nog vóór zijn dagelijkse gebakken patatjes koud konden worden. Hij at en zei niets. Ik at en ik vroeg niets. Die nacht droomde ik dat hij haar met volle vuist in haar rechteroog een mokerslag XXL verkocht. Ik trok ’s morgens vroeger naar school dan anders om zo rap mogelijk dat rechteroog te kunnen zien en haar ook eens belachelijk te maken. Maar dat rechteroog had de kleur van elk normaal nonnenoog. En ik stopte met kerken tekenen maar bij Mathildeke bleef ik gaan.

Ik hield meer van het sprookje waarin de theepot tot leven komt en de kopjes een gesprek voeren, terwijl de lepels en de vorken in het rond dansen.

En nu, jaren en rimpels en verzuchtingen later, is er die opstoot van kinderfantasie, acuut. Je weet toch wat acuut betekent ? Die boerin wist het niet toen de pastoor haar vroeg waarom hij haar al zo lang niet meer had gezien in de mis. Ik ben heel erg ziek geweest, zei ze. Was ’t acuut, vroeg de priester. Zeker, meneer pastoor, elke week met Sunlightzeep, was het antwoord.

Die fantasie centraliseert zich in de hoek van de woonkamer daar waar de donkere, oude kast staat en die donkere oude kast kraakt. Wat kraakt er, vraag ik me af, zoals ook Hans Christian Andersen dat deed. Oude mensen en oude kasten, is het antwoord. Normaal staan de beide grote deuren al drie weken open, want dan begint de advent en ontsluit ik de kerstkast. Nu is de kast gesloten gebleven. En precies uit die hoek komen ongewone geluiden. Ik ga voorzichtig dichterbij en luister : dat zijn toch geen houtwormen ! Dat zijn wel degelijk stemmen, damasten stemmen, zilveren stemmen, kristallen stemmen, porseleinen stemmen.

Ik wacht nog even, haal diep adem en open dan beide kastdeuren. Normaal flitsen nu tientallen en tientallen lichtjes aan in alle mogelijke kerstkleuren, glinsteren zilveren en gouden ballen, bewegen slierten en linten en strikken en guirlandes, blinken kleine en grote parels tussen glazen en op tafelkleden. Nu is er dat niet, wel de stemmen die luider klinken. En duidelijker. Ik vang nog net de laatste woorden op van een woedeaanval  van de mosterdpot. Zijn porseleinen deksel in echte Limoges wipt op en neer en de zilveren scharnieren hebben moeite om niet te begeven. Hij moet zich verdedigen want zijn kastgenoten hebben hem blijkbaar verweten dat hij toch geen rol speelde op de kersttafel. Hij windt zich behoorlijk op. Hij vraagt hun of ze misschien vergeten dat nonkel Rapha ël bij alles, maar dan ook bij alles mosterd eet, zowel op zijn Sint-Jacobsvruchten als op zijn groene asperges, bij zijn oesters in champagnesaus en in zijn bisque de omer. “Homard!”, onnozelaar ! Omer is de bierhandelaar die met Kerst het bier brengt, roepen ze in koor. Zelfs de tafellakens op de onderste plank, het kanten en het damasten en het lichtroze in puur linnen leggen hun waardigheid als blikvanger van de jaarlijkse feestdis af en schreeuwen mee. Want eigenlijk hebben ze allemaal al eens een aanvaring gehad met die arrogante, luidruchtige snob van een mosterdpot. Hij kan ook zo vulgair uit de hoek komen en dat zint niemand in de kast, de servetringen noch de drie champagne-emmers, de zware flessenstop met de grote amethist, de half-edelsteen die beschermt tegen dronkenschap, noch de escargottangen en de vergulde bestekhouders, het kreeftenbestek noch de decanteerkaraf.

Er ontstaat groezemoes en gemor, de stemmen worden steeds luider, de toestand steeds grimmiger.

Zelfs de gouden sigarenschaar mengt zich plots in het tumult en wil scoren met een stoot onder de gordel, de mosterdgordel, niet de sigarengordel, door de pot eraan te herinneren dat hij toch maar van het Vossenplein komt. Pfff…

Even vrees ik dat het ganse zootje dat dit jaar de kast niet kan verlaten om een prachtige feestdis te tooien, dadelijk slaags geraakt, dat ze met zijn allen de kast verlaten met een spandoek en een geel hesje.

Genoeg ! roept het peper-en-zoutstel met een Val-Saint-Lambertstem, afgeluisterd van Astrid Stockman, en meteen valt de stilte in. Die twee moeten in de kast wel heel goeie papieren hebben. Ze steken dan ook niet voor niets in een zware zilveren houder met wapenschild. Zelf heb ik ze ooit gekregen van tante Martha die op haar 15e  geen meid, geen keukenhulp, geen kokkin werd maar die bij een rijke familie “diende”, die het stel op haar beurt kreeg van de enige dochter nadat maman het aristocratische hoofd had gelegd, een dochter die al die “ouwe rommel” kwijt wou.

Het is de peper die het woord voert. Het zout is eerder timide, wat serviel, een ietsje dociel en zelfs een beetje infantiel, kortom slachtoffer van zijn vroegere Franse entourage. Als de peper daarentegen een partijkaart zou moeten trekken, dan werd het Vlaams Belang. Wat het wapenschild precies voorstelt, is niet meer zo duidelijk maar het zou me niet verbazen als daar ook een bokshandschoen in stond.

De peper schetst het hoe en het waarom van de gesloten kerstkast. Met virologische en epidemiologische precisie brengt hij cijfers aan en verantwoordt waarom Covid-19 zo inhakt op economie en onderwijs, op cultuur, sport en toerisme maar ook op tafellakens en mosterdpotten, op ijsemmers en zelfs op escargottangen. Hij breekt een lans voor de aanpak van blauwe Alexander en rode Frank wat me doet besluiten toch maar geen onderzoek te doen naar wat er op het wapenschild precies staat.

Het is muisstil in de kast. De kurkentrekker zou beide armen eventjes willen strekken maar stelt dat nog uit en verroert geen vin.

Plots breekt een daverend applaus uit in de kast. Iedereen doet mee, het zout eerst aarzelend, later luidruchtig entoesiast en zelfs de mosterdpot. Die kan het echter niet laten halfluid te gniffelen : Als de Nederlanders nu maar niet onze grens oversteken om bij ons mosterd te komen halen…

Het wordt de hoogste tijd dat ik de kast sluit.