Van onder het stof… 700 jaar textielnijverheid in Zottegem (Deel 3)

Deel 3: Sanitary gaat wereldwijd

De N.V. ‘The Sanitary Underwear Company’ werd in 1909 opgericht onder impuls van Joseph Schockaert (1872 – 1935), de oudste zoon van Gustaaf. Samen met zijn broer L éon (1878 — 1959) bestuurde hij al sinds 1900 ‘Oude Werkhuizen Schockaert — Smeets’, later de   ‘Soci ét é G én érale des Textiles’ (zie deel 2). Als naamloze vennootschap kon de nieuwe firma vreemd kapitaal aantrekken: de Londense breigoedhandelaar Downing Ltd, de Luikse familie Baar — Lechartier,   de Zottegemse brouwer De Wilde en de familie Van Steenberge, van de Zottegemse houthandel, stapten mee in het Sanitary-bootje. Directeur werd de 26-jarige Herbert De Puysseleyr (1883 — 1952), een ingenieur uit Lochristi en gehuwd met Berthe Schockaert, de jongste dochter van Gustaaf. Hij was dus de schoonbroer van Joseph en L éon.

Uit de naam kon men afleiden dat het bedrijf gespecialiseerd was in het vervaardigen van ondergoed en dat het zich aanvankelijk richtte op de markten van het toenmalige Britse Gemenebest (o.a. Groot-Brittanni ë, Canada, Australi ë, Zuid-Afrika… etc.) . Door zijn specialisatie in ondergoed voor heren en kinderen en de haast volledige afwezigheid op de Belgische markt bleef de onderneming uit het vaarwater van het moederbedrijf. In onderstaande grafiek kunnen we de evolutie van het aantal werknemers volgen tot de tweede helft van de jaren 20. Volgens de Zottegemse nijverheidstelling uit 1926 telde het bedrijf op dat moment 322 werknemers, en kwam zo wat de tewerkstelling betreft op de tweede plaats, na de 477 werknemers van   ‘Schockaert’. Ook in Sanitary was het vrouwelijk personeel in de meerderheid, al werkten er in vergelijking met de rest van de sector opmerkelijk veel mannen, 129 tegenover 193 vrouwen of een verhouding 40/60.

 

Bijzondere fabrieksgebouwen

De nieuwe fabrieksgebouwen werden ingeplant op een terrein van de familie naast het Schockaertcomplex in de Fabrieksstraat (de huidige Gustaaf Schockaertstraat). Ingenieur De Puysseleyr zelf tekende de plannen en het centrale gedeelte verkreeg een bijzondere industrieel-archeologische waarde, want het behoorde tot de eerste betonnen constructies in Belgi ë. Revolutionair voor die tijd was dat drie gevels volledig werden opgebouwd uit ter plaatse gestort gewapend beton. Voor één zijgevel koos men voor een skelet uit gewapend beton dat werd opgevuld   met metselwerk in rode baksteen. De betonskeletbouw maakte het mogelijk om in de vier bouwlagen elke travee te voorzien van een groot venster, versterkt met ijzeren roeden. Het geheel werd afgedekt met een plat dak afgeboord met een betonnen balustrade. De trappenhal werd bekroond met een vierkante betonnen watertoren waarvan het metalen waterreservoir van 60 kubieke meter aanvankelijk gevoed werd uit vijf eigen waterputten geboord tussen 1909 en 1911, nabij de kerk van het naburige Godveerdegem, en die via een leidingensysteem met de fabriek waren verbonden.

Naast het hoofdgebouw verrees een achtkantige fabrieksschoorsteen uit betonmetselwerk versterkt met ijzeren banden. Ook het machinegebouw werd volledig uit beton geconstrueerd. De overige gebouwen werden op eerder traditionele wijze in rode baksteen opgetrokken, al werd voor de dragende structuren eveneens opvallend veel gebruik gemaakt van beton. Het machinepark werd van in het begin aangedreven door twee Lancashire stoommachines van 10 atmosfeer, geleverd door de Usines de Jumet S.A. Het vermogen van deze ketels werd een jaar later al opgedreven en dit zou de volgende jaren nog enkele keren gebeuren. Vermoedelijk in of vóór 1964 werd de aandrijving vervangen door elektromotoren. In 1916, 1923, 1929 en 1949 kende het fabriekscomplex nog diverse (kleine) uitbreidingen, maar de bouwaanvragen hiervan zijn niet bewaard gebleven.

In 1923 stichtten De Puysseleyr   en Paul Cantaert (zie ook deel 4) de ‘Maatschappij in Gemeenschappelijke Naam Cantaert en De Puysseleyr’  die in 1924 een blekerij annex ververij liet optrekken tegenover de breigoedfabriek van Cantaert in de Grensstraat. Hoewel het nieuwe complex als ververij geregistreerd stond, vond hier aanvankelijk enkel het bleken van het breigoed plaats. Pas met de introductie van gekleurd ondergoed na de Tweede Wereldoorlog werd er effectief geverfd. In 1938 gingen zowel de ‘Maatschappij’ als de ‘Blekerij/ververij’ op in de PVBA ‘Paul Cantaert & Fils’.

Verdere bloei na de crisis van de jaren 30

Na de beurscrash van eind oktober 1929 ging de wereldeconomie als het ware in lockdown. Omdat de Britten als antwoord op de depressie een protectionistische koers volgden,   had Sanitary meer te lijden onder de economische malaise dan het moederbedrijf ‘Schockaert’, dat vooral de binnenlandse markt bediende. Er zat niets anders op dan de productie tijdens het jaar 1930 nagenoeg volledig stil te leggen. Om het hoofd boven water te houden ging men zich vanaf 1931 toeleggen op de binnenlandse markt, naast export naar Nederland, Luxemburg, Denemarken, Noorwegen, Marokko en Egypte. Bovendien ging het bedrijf, naast het traditionele jongens- en herenondergoed, ook de markt van het damesondergoed aanboren. Zowel gebreid ondergoed in katoen, wol, kunstzijde, zijde en andere textielvezels behoorden voortaan tot het assortiment. De producten werden onder meer verkocht onder de merknamen ‘Sany’, ‘Sanimat’, ‘Sanilèse’, ‘Ribconfort’ en ‘Avion’. Een aantal bestellingen van het Belgische leger, medio de jaren 30, gaven de onderneming een extra duwtje in de rug.

Na de Tweede Wereldoorlog bleef het bedrijf erg actief en de decennia 1945 – 1965 betekenden de echte gouden jaren. Sanitary kende vooral succes met haar damesondergoed uit nylon en satijn dat onder meer werd uitgevoerd naar de toenmalige Sovjetunie. In deze periode werkten tot 500 mensen in de fabriek aan de Gustaaf Schockaertstraat, maar bovendien waren in het atelier van de zusters Van den Berge aan de Groenlaan te Herzele nog eens 70 tot 80 personen in dienst van het bedrijf. De bloei van de onderneming bleek onder meer uit het feit dat de directeur, Herbert De Puysseleyr, jarenlang voorzitter was van het Belgisch Verbond van Breigoedfabrikanten.

Na een korte periode van interne twisten na diens overlijden in 1952 kwam het roer in handen van François Hanin, die reeds sinds 1928 een breigoedbedrijf bezat in Marloie (prov. Luxemburg). Die liet het dagelijks bestuur van Sanitary vrijwel volledig over aan textielingenieur Jules De L’Arbre (1905 — 1980), gehuwd met Lucette Everaert (1911 — 1991), kleindochter van Gustaaf Schockaert. Onder diens leiding zou het bedrijf nog een aantal voorspoedige jaren kennen, maar toen hij in 1975 met pensioen ging en het bedrijf overliet aan zijn zoon Pierre en aan Jacques Claeys, achterkleinzonen van Gustaaf Schockaert, was de goede tijd definitief voorbij. Ondanks de informatisering van de administratie met een UNIX-systeem vanaf 1978 ging de onderneming er stelselmatig op achteruit om dezelfde redenen als waarom het moederbedrijf ter ziele gegaan was — de hoge loonkosten en de concurrentie van de lageloonlanden en van modernere ondernemingen. Toen in 1984 het 75-jarig bestaan gevierd werd — in aanwezigheid van prins Albert – was het reeds vijf voor twaalf. Via natuurlijke afvloeiing werd in de jaren 80 het aantal werknemers van 450 op 280 gebracht. Na een fundamenteel verlies in het boekjaar 1987 en ondanks een kleine winst in 1988, werd ‘The Sanitary Underwear Company’ het jaar daarop overgenomen door de Nederlandse textielgroep en marktleider ‘Tricot- en Kousenindustrie L. ten Cate’ die de productie in september 1992 stopzette en het toen nog sterker gedecimeerd personeel ontsloeg.

Beschermd monument en de toekomst

In 1993, een jaar na het faillissement van de onderneming, werden de leegstaande nijverheidsgebouwen aangekocht door de intercommunale ‘Land van Aalst’, voor zo’n 18 miljoen frank. Het uit gewapend beton opgetrokken hoofdgebouw, de achthoekige fabrieksschoorsteen en de twee Lancashire stoomketels uit 1909 werden op 3 januari 1995 beschermd als monument omwille van hun industrieel-archeologische waarde. In 1998 werd het beschermde deel van de fabriek eigendom van de stad, die besloot daarin het ‘Administratief Centrum Sanitary – Zottegem’ onder te brengen, een project dat om tal van redenen pas definitief voltooid werd in 2015. De herinrichting en ronduit schitterende renovatie van de beschermde site vonden plaats onder leiding van de architecten Eddy François en Thierry Ferfers, die in 2004 — 2006 ook de grondige opknapbeurt van de Lancashire stoomketels onder hun hoede namen, de pronkstukken van het uniek Stoomketelmuseum, naast het Administratief Centrum gelegen.

De rest van het vroegere Sanitarycomplex werd medio 2000 gesloopt, aanvankelijk om plaats te maken voor winkel- en woonruimte, maar in december 2015 kocht de stad de open gronden rond de beschermde monumenten van een sociale huisvestingsmaatschappij aan en het is de bedoeling daar in de   toekomst een ‘cultuureiland’ te bouwen met een onderkomen voor de   Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans, naast o.m. een cultuurzaal, een cultuurplein en een ondergrondse parking. Het betreffende Ruimtelijk Uitvoeringsplan (of RUP) ligt momenteel nog ter inzage voor het publiek.

 

 

Deel 4 over twee weken:

Etablissements Paul Cantaert et Fils

Ignace De Temmerman

Bronnen:

  • MAINZ, K. Over bouwen en verbouwen. De textielnijverheid in het arrondissement Aalst (1914-1944) : een industri ële archeologie. UGent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling (promotor: Prof. Dr. H. Balthazar), 2001, 395 p. Hoofdstuk 2.4. Zottegem.
  • VAN RODE, O. De textielnijverheid te Zottegem. 125 jaar geschiedenis. Een status quaestionis van de Zottegemse textielbedrijven, in: Tijdschrift voor industri ële cultuur, Vol. 26, Nr. 107 (2009).
  • DE BOTH, L. Een beperkte ‘tour d’horizon’van de Zottegemse bonnetterie- en textielnijverheid, in: Handelingen van het Zottegems Genootschaap voor Geschiedenis en Oudheidkunde, VIII, 1997, pp. 39-45.
  • LAMARCQ, D., FRANCOIS, E. en FERFERS, T. De Lancashire stoomketels in de ‘Sanitary’, in: Handelingen van het Zottegems Genootschaap voor Geschiedenis en Oudheidkunde, XIII, 2007, 1, pp. 153-161.
  • Illustraties: Centrum voor Streekgeschiedenis, Zottegem.