Eerste, Tweede en Derde Toog
In zijn “Algemeen Vlaamsch Idioticon” schrijft pastoor Schuermans: “In ’t Land van Aalst is de toog van Geeraardsberge vermaard” en in het “Zuid-Oostvlaandersch Idioticon” van Teirlinck lezen we over de Geraardsbergse jaarmarkten: “er zijn drij toogen: den eesten, den tweeden en den derden toog”. Volgens dokter R. Moroy (“Een Geertsbergsche straatnaam”) vinden de eerste, de tweede en de derde toog respectievelijk plaats de eerste maandag van maart, van april en van mei.
Hoewel de verklaring van het woord “toogdag” in het Middelnederlands woordenboek enkel een profane betekenis heeft blijkt het ook een religieuze betekenis te hebben en te verwijzen naar bedevaarten meer bepaald in verband met de uitstalling (= toning, toging) van de relieken. Zoals we kunnen lezen bij Van Beuningen en Koldeweij (“Heilig en Profaan 1000 laat-middeleeuwse insignes”) was de Geraardsbergse abdij in de late middeleeuwen een uiterst belangrijk bedevaartsoord: De verering van de relieken van Adrianus in Geraardsbergen moet na 1425 een grote omvang hebben gekregen. Dit blijkt ook uit bezoeken van hoogwaardigheidsbekleders. Zo is bekend dat hertog Filips de Goede in 1438 tijdens een bezoek aan Geraardsbergen een zilveren Adrianusinsigne (= pelgrimsteken) kocht. De (latere) Franse koning Lodewijk XI deed hetzelfde toen hij zowel in 1457 als in 1458 en nogmaals in 1459 Adrianus in Geraardsbergen kwam vereren…
Middeleeuws Bedevaartsoord
Over de belangrijkheid van Geraardsbergen als middeleeuws bedevaartsoord schrijven Van Heeringen en Koldeweij (“Heiligen uit de modder In Zeeland gevonden bedevaartstekens”) dat er in de jaren zeventig van vorige eeuw in Zeeland 713 middeleeuws pelgrimstekens aan de oppervlakte kwamen en dat 101 ervan de in Geraardsbergen vereerde Adriaan voorstelden in vijf verschillende afbeeldingen. Intussen is het aantal verschillende Adrianusinsignes nog fel toegenomen want bij Van Beuningen en Koldeweij komen er 19 van elkaarverschillende voor! Terloops weze nog vermeld dat ook elders, o.m. in Duitsland, vestels van de Geraardsbergse Adrianus werden gevonden.
Van Heeringen en Koldeweij schrijven dat de bedevaarders de offici ële reliekentoning dienden mee te maken: “Wanneer de pelgrim zijn plaats van bestemming had bereikt en de relieken aanschouwd wilde hij een herinnering aan deze volbrachte tocht mee naar huis nemen: dikwijls was dat zo een metalen pelgrimsteken”.
Pastoor Antoon Viaene (“Vlaamse Pelgrimtochten”) legt ons de grote betekenis uit van sommige toogdagen. Over Veronike als pelgrimsteken van de Romebedevaarders schrijft hij: “Bij de jaarlijkse toning was de verstkomede pelgrim geprivilegieerd: wie ‘van over berg en zee’ kwam verkreeg viermaal meer aflaten dan de plaatselijke Romeinen…
Dat er ook bij ons “reliektogingen” plaatsvonden lezen we in “Geloof & Geluk Sieraad en Devotie in middeleeuws Vlaanderen” van prof. dr. Jos Koldeweij: “In de eerste helft van de dertiende eeuw werd de reliek van het Heilig Bloed van Christus… overgedragen aan de stad Brugge en in de bovenkapel geplaatst, die van toen af de naam Heilig-Bloedkapel kreeg. Tegen het einde van de dertiende eeuw vonden (in Brugge) processies met het Heilig Bloed plaats. Vanaf de vroege veertiende eeuw werd vanaf een vermoedelijk open tribune met trap aan de Burgzijde van de kapel, de ‘steghere’, de reliek in het openbaar getoond”. Ook Van Heeringen en Koldeweij vermelden een reliekentoning in de late middeleeuwen in Maastricht.
Of de St.-Adriaansabdij destijds gelijkaardige toogdagen organizeeerde weten we voorlopig niet. Maar we sluiten niet uit dat de jaarlijkse Eerste Toog na het Krakelingenfeest zijn naam ontleende aan een Eerste Toogdag in de St.-Adriaansabdij, de dag waarop het klooster bij het begin van het nieuw bedevaartsseizoen de relieken van de heilige Adriaan ter verering aan de bedevaarders “toogde”.
Albert Schrever