Anny Bert: Er is bijna een kindeken geboren

Misschien zag je Bertha ook wel zitten in haar voortuintje toen je er met je elektrische fiets voorbijraasde.

Ze zat er in haar tuinstoeltje in de schaduw van haar oleander en dat is niet haar enige zoon. Dat is een struik en niet te verwarren met een Alexander. Dat is de man die zorgt dat we onze post tijdig krijgen, soms zelfs vanuit het sorteercentrum over Brakel en de Valkenberg en de Kleiberg en de Kasteeldreef. Met de bakfiets. En met platte banden. Bertha zat er en deed niets. Of toch : puffen. Ze droeg haar bain de soleil anno 1950, de knie ën anno 1930 ver uiteen voor haar eigen aircosysteem.

Aan de overkant leunde Odilon over zijn tuinhek in lange korte broek, met zwarte kousen en met een marcelleke ooit gekregen van een kampioen sumoworstelen. Hij keek één kant op. Om links en rechts te kijken was het te broeierig heet.

De zomer beukte genadeloos op mens en dier. De dagen en weken onder een staalblauwe hemel met een nooitaflatende zonnebrand, rijgden zich aaneen als een gloeiende ketting. De zomer zou nooit ophouden. Hij zou overgaan in herfst en winter en de zon zou eeuwig schijnen. Tot op die ene dag. Toen lagen ze er. Onze pori ën stootten stoom uit maar daar voor ons stonden ganse rekken die ons ventiel deden kantelen en ons aan kou en winter deden denken. Jawel, een eerste supermarkt had ze al in huis, in alle grootten en kleuren. Maar wijzelf waren nog niet klaar voor de kerstballen ! We waren nog ganse dagen en zelfs stukken nacht bezig met strandballen, ook in alle grootten en kleuren maar op een bedje van gras, dor gras en toch nog steeds zomers gras. We bliezen die nog altijd op met de mond of met de pomp maar wij beslisten zelf wanneer we stopten met hem bol of bal te maken. We lieten ballen op het water drijven van een zwembaadje of op de vlakke blauwte van de Middellandse Zee. De ballen die wij als een plastic stuk zomer beschouwden, geurden naar Nivea of Ambre Solaire en soms bij een BBQ naar gemorste en verschaalde ros éwijn.

Soms was de zomer dichtbij in zijn tennisballen, zijn pingpongballen, zijn beachvolleyballen, zijn petanqueballen. Die laatste associeerden we dadelijk met een zuiders dorpspleintje, met het vlekkenspel van de zon tussen de platanentakken en met pastis, lekker koel maar ook kortweg lekker, zomers.

Di é ballen stonden voor kerstsfeer, voor gezelligheid en heel dikwijls voor een kunstmatig gevoel van Gemütlichkeit want met Kerst en voor een auto mag het altijd een ietsje Duitser zijn. Sommige ballen waren echte kunstwerkjes, andere dan weer schreeuwlelijk met engeltjes waar de vleugels vergroeid waren met de oorlellen en met gezichtjes die aan Herman Brusselmans, zonder bril dan en onder de douche, deden denken.

Er waren heel kleine balletjes  bij voor een studentenkot waar een sanseveria wegens plaatsgebrek een kerstboom moest vervangen. Er waren rode joekels bij als een voetbal groot maar enkel geschikt voor de kerstboom van de Brusselse Grote Markt met een Philippe Close eronder die Minuit Chr étien zingt.

In de tegenoverstaande rekken lagen vellen watten, augustussneeuw die al een allergische reactie veroorzaakten enkel door ernaar te kijken. Die opgestapelde sneeuw in hartje zomer joeg de lichaamstemperatuur naar koortsachtige hoogten maar een beademingstoestel was helaas niet opgenomen in het assortiment kerstversiering.

Wel waren er de slingers, kilometers en kilometers slingers waarmee we gerust de hele E40 konden afboorden. Maar daar begonnen we niet aan. We hadden werk genoeg met ons mateloos te ergeren. Wie koopt nu bij 38 ° slingers die meer stekel zijn dan snoer en die bovendien zo pijnlijk herinneren aan het dramatisch gebeuren met kater Rambo. Hij was in de regenton terechtgekomen en er meer dood dan levend uit opgehaald. Tweemaal daags kwam de dierenarts langs. We legden hem, Rambo, als een relikwie neer, in de zon, en iemand hield bij hem de wacht om ervan overtuigd te zijn dat het buikje nog wat bewoog. Drie dagen later opende hij één oog, een zwakke vorm van begroeting, en nog eens drie dagen later volgde het tweede oog.

In volle zomer waren er ook al de lampjes. Er waren reeds neutrale eenvoudige ledlampjes, enkel om er nu al op te wijzen dat 26 december een “betaalde dag” is. Er waren ook de exclusieve dennenappellampjes en de Rudof-het-rendierlampjes, de kerstmanmutslampjes en de sledelampjes, de staartsterlampjes en de hoerenkotlampjes. Als Jozef één van alle ooit vroegtijdig had kunnen zien, dan had hij nooit de documenten van enig voogdijschap ingevuld. Alleszins zou hij met Maria een kamer hebben geboekt in een comfortabel hotel. Dan zouden geen Drie Koningen zijn langsgekomen maar Bart De Wever en Kris Peeters met Jinnih Beels in hun kielzog. Goud, wierook en mirre zouden ze niet als cadeau meegebracht hebben, wel ieder zijn pak, propvol met voorkeurstemmen.

Het was nog kookpunt augustus en we rilden toen bij het zien van stalletjes en rendieren en sterren en linten en glitter en we beseften niet dat we op 26 december, op die betaalde dag, paaseieren in de rekken zouden zien liggen, zomaar neergelegd of uitgeperst door een premature paashaas.